Zinsontleding

De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Je zoekt hem op door:


1. De zin in een andere tijd te zetten.
 
2. Door de zin vragend te maken.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Je zoekt hem op door:


1. De zin in een andere tijd te zetten.
 
2. Door de zin vragend te maken.

Slide 1 - Slide

Typ de persoonsvorm:

Jelle springt op de trampoline.

Slide 2 - Open question

Het onderwerp doet iets in de zin. Je zoekt het door: 

wie/wat + persoonsvorm

Slide 3 - Slide

Wat is het onderwerp in deze zin:
Jip zit in de rode auto.
A
rode
B
auto
C
Jip
D
de

Slide 4 - Quiz


Het gezegde zijn alle werkwoorden in de zin. 

Slide 5 - Slide

Wat is het gezegde?
Mijn zusje heeft haar been gebroken.
A
Mijn zujes
B
heeft gebroken
C
haar been
D
gebroken

Slide 6 - Quiz

Ga klaar zitten voor 6 oefenzinnen. Wie heeft er het meeste goed? 

Slide 7 - Slide

Onderwerp:
Wij zitten op de bank.
A
bank
B
zitten
C
op
D
wij

Slide 8 - Quiz

Persoonsvorm:
De slager bereidt het vlees.
A
bereidt
B
het vlees
C
de slager

Slide 9 - Quiz

Onderwerp:
Mijn opa heeft het huis geverfd.
A
opa
B
het huis
C
mijn opa
D
geverfd

Slide 10 - Quiz

Gezegde:
De juf heeft een leuke vakantie gehad.
A
De juf
B
leuke vakantie
C
heeft gehad
D
heeft

Slide 11 - Quiz

Gezegde:
Wij zijn naar de dierentuin geweest.
A
Wij
B
zijn geweest
C
geweest
D
de dierentuin

Slide 12 - Quiz

Persoonsvorm:
De oude man gaat elke zaterdag naar de kapper.
A
gaat
B
de oude man
C
de kapper
D
elke zaterdag

Slide 13 - Quiz