3h - p2 - taalverzorging les 3 verwijsfouten

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doel: vandaag leer ik hoe ik op de juiste wijze naar woorden verwijs en weet ik dus hoe ik verwijsfouten voorkom 
Terugblik                            5 min 
Wat weet je al?                3 min 
Theorie                               10 min
Samen oefenen              10 min
Aan de slag 

Afsluiter 

Slide 2 - Slide

mevrouw van den berg vroeg reza kunt u ons vertellen wat we voor de toets moeten leren

Slide 3 - Open question

ik dacht meteen appels peren en aardbeien komen er hier niet in.

Slide 4 - Open question

mijn moeder vroeg wil je morgen meefietsen

Slide 5 - Open question

Waarom is het 'de jongen die daar loopt' en 'het meisje dat daar loopt'?

Slide 6 - Open question

De regels
Verwijswoorden

Slide 7 - Slide

De regels
DIE/DAT
Die
  • Verwijst naar DE-woorden/groepen.
  •  Verwijst naar woorden in het meervoud.
De jongen die daar loopt

Dat
  • Verwijst naar HET-woorden/groepen.
Het meisje dat daar loopt 


Slide 8 - Slide

De regels
WAT
WAT
  • Verwijst naar onbepaalde vnw (alles, niets, veel, iets etc.)
    Alles wat ik wil
  • Verwijst naar woorden als: het leukste, het enige, het mooiste, het domste, het grappigste … (woorden in de overtreffende trap).
    Het liefste wat ik wil 
  • Verwijst naar een hele zin
    Truus vertelt een spannend verhaal, wat wij leuk vinden.



Slide 9 - Slide

De regels
HEN/HUN
Hun gebruik je:
  • Bezittelijk vnw: ‘Hun moeder is heel erg lief’
  • Als meew. vw. zonder voorzetsels: ‘Ik geef hun een koekje’
                 Nooit als onderwerp (hun lopen daar) 




Slide 10 - Slide

De regels
HEN/HUN
Hen gebruik je:
  • Als lijdend voorwerp: ‘Dat meisje heeft hen voorgelogen’
  • Na een voorzetsel: ‘Ik geef een boek aan hen’



Slide 11 - Slide

De regels
Verwijswoorden
beide/alle/sommige/...

beide gebruik je:
  • Als er een zelfstandig naamwoord volgt
    beide fabrieken lagen stil.
     beide mensen hadden er geen zin in. 
  • Als je verwijst naar iets/iemand wat geen mens is 
    Ze blaffen beide even hard. 





beide/beiden

Slide 12 - Slide

De regels
Verwijswoorden
beiden/allen/sommigen/allen...
  • Als je verwijst naar personen (en er geen zelfstandig naamwoord achter staat) 
    beiden hadden ze er zin in 
    Zij weten beiden niet wat ze moeten doen. 





beide/beiden

Slide 13 - Slide

Twijfel je?

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Hem werd een contract aangeboden die nogal wat onduidelijkheden bevatte.

Slide 16 - Open question

De scholier stelde de staatssecretaris voor een probleem wat ze niet direct kon oplossen.

Slide 17 - Open question

Dat is het beste dat ik ooit gedaan heb.

Slide 18 - Open question

Ze doen waar hun zin in hebben.

Slide 19 - Open question

De leerlingen waren hard aan het werk. Alle hadden hun huiswerk af.

Slide 20 - Open question

Aan de slag 
Donderdag 21 november
taalverzorging - taak 3   (opdr. 1 + opdr. 2)

Hoe: eerste 5 minuten in stilte
Hulp: Google - docent 
Niet af? Huiswerk volgende les 

s.o. werkwoordspelling do 28/11

Slide 21 - Slide

Deze regel kende ik nog niet, maar nu wel

Slide 22 - Mind map