HS 4 Spelling

HS 4 Spelling
Leestekens
Twee persoonsvormen in één zin. 

Begrippen: Citaat, directe reden, indirecte reden, puntkomma's, aanhalingsteken.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

HS 4 Spelling
Leestekens
Twee persoonsvormen in één zin. 

Begrippen: Citaat, directe reden, indirecte reden, puntkomma's, aanhalingsteken.

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

  • Je weet wanneer je een puntkomma moet gebruiken
  • Je weet wanneer je aanhalingstekens moet gebruiken
  • Je weet wat een citaat, directe reden en indirecte reden is. 
  • Je weet wat te doen bij twee persoonsvormen in een zin.

Slide 2 - Slide

DUBBELE PUNT vs PUNTKOMMA

  • Een dubbele punt (:) laat zien dat je iets aankondigt of opsomt.
  • Een puntkomma (;) gebruik je wanneer een opsomming uit langere delen bestaat.

VB: Je kunt bij ons huiswerkklas terecht wanneer je beter wilt leren plannen; wanneer je het moeilijk vindt om te concentreren; wanneer je moeite hebt met sommige vakken en als je een achterstand wil inhalen.

Slide 3 - Slide

DUBBELE PUNT + AANHALINGSTEKENS
Als je iemands woorden weergeeft in de directe rede, dus letterlijk, heet dat een ‘citaat’. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens:
– Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
– Danique vroeg: ‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’
Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
– ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.

Slide 4 - Slide

GEEN citaat
Als je iemands woorden in de indirecte rede weergeeft, 
gebruik je geen aanhalingstekens en geen dubbele punt.

– Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.

Slide 5 - Slide

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?


De bovenstaande zin kan met leestekens op twee manieren worden opgeschreven:

Wat wordt dan het verschil in de betekenis?

Slide 6 - Slide

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?

Degene die de vraag stelt verschilt.


 1 = 
Mike vroeg: ‘Vera, heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Mike iets aan Vera.

2 = ‘Mike,’ vroeg Vera ‘heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Vera iets aan Mike.

Slide 7 - Slide

Twee persoonsvormen in 1 zin
In één zin kunnen meerdere persoonsvormen staan. 
VB: "Ik kwam klentsnat op school, want het regende keihard."

In deze zin heb je twee persoonsvormen, namelijk kwam en regende.

Slide 8 - Slide

Zo vind je alle persoonsvormen in de zin
De persoonsvorm is het werkwoord dat mee verandert in tijd en aantallen

Om achter de persoonsvormen te komen verander je de zin in tijd of getal. Dan verandert de persoonsvorm mee. Alle overige werkwoorden horen bij het wg.

VB:
Arianne vertelt mij haar geheim --> Arianne vertelde mij haar geheim. (tijd)

Vandaag wil ik gaan zwemmen --> Vandaag willen wij gaan zwemmen. (aantallen)

Slide 9 - Slide

Noteer de persoonsvormen:
"Rayhan heeft een knieblessure, maar hij gaat toch voetballen."

Slide 10 - Open question

Noteer de persoonsvormen:
"Lea beloofde dat ze ons elke dag zou mailen vanuit Nieuw-Zeeland."

Slide 11 - Open question

Noteer de persoonsvormen:
"Richard heeft alle partijen gewonnen en gaat door naar de halve finale van het schaaktoernooi."

Slide 12 - Open question

Terwijl de leraar stond uit te leggen, luisterde heel de klas aandachtig."

Slide 13 - Open question

Voeg hier een foto toe van opdracht 3 Grammatica Woordsoorten HS 4 ( huiswerk vorige week)

Slide 14 - Open question

Huiswerk 
  • Maken opdrachten 2, 3 + 8 t/m 10 blz. 155 t/m 156.

Deadline= 12 juni 2020.

Slide 15 - Slide