les 7: Hoeveel stroomt er

1 / 26
next
Slide 1: Video
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Slide 2 - Video

Schakelaar open:
Er is druk, maar geen stromend water
Schakelaar open:
Er is spanning, maar geen stroom

Slide 3 - Slide

Watermeter meet hoeveel water
Stroommeter meet hoeveel stroom

Slide 4 - Slide

Stroomsterkte
  • aantal elektronen dat op een bepaalde plaats per seconde door een draad gaan
De eenheid van Stroomsterkte is  Ampère
  • mA = miliAmpère
  • 1 mA = 0,001A
  • 1A = 1000mA
  • vanaf 10 mA gevaarlijk. 

Slide 5 - Slide

rekenvoorbeelden
0,032 A = 0,032 x 1000 = 32 mA

620 mA = 620 : 1000 = 0,62 A

0,08 mA = 0,08 : 1000 = 0,00008 A



Slide 6 - Slide

Apparaten hebben verschillende stroomsterkten
Veel energieverbruik = grotere stroomsterkte
Verwarmingsapparaten verbruiken veel stroom.

Slide 7 - Slide

Stroomsterkte  meet je met een Ampèremeter
Ampèremeter staat in serie

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Serie schakeling
Stroomsterkte overal even groot

Slide 10 - Slide

Paralleschakeling
Stroom verdeelt zich over de drie lampjes

Slide 11 - Slide

Hoeveel stroomkringen bevat een serieschakeling?
A
één
B
meerdere

Slide 12 - Quiz

Wat voor schakeling zie je hier?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling

Slide 13 - Quiz

Een serieschakeling heeft lampjes .....
A
onder elkaar
B
achter elkaar

Slide 14 - Quiz

Een serieschakeling is een .....
A
schakeling met vertakkingen
B
schakeling zonder vertakkingen

Slide 15 - Quiz

Wat is er constant bij een serieschakeling?
A
De stroomsterkte
B
De spanning
C
De weerstand
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 16 - Quiz

0,03 A = ... mA
A
3
B
30 000
C
0,000 03
D
30

Slide 17 - Quiz

Stroomsterkte wordt gemeten in Volt
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

Hoeveel stroomkringen bevat een parallelschakeling
A
één
B
meerdere

Slide 19 - Quiz

Alle apparaten zijn thuis parallel geschakeld
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Een gloeilamp waar een kleinere stroom doorloopt geeft minder licht
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

0,65 A = 0,00065 mA
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Op een fietslampje staat 6,0V en 0,45 A
Op welke spanning moet je het lampje aansluiten
A
0,45 V
B
0,45 A
C
6 V
D
6 A

Slide 23 - Quiz

Wat voor schakelingen zijn dit?
A
A = parallelschakeling B = serieschakeling,
B
A = serieschakeling B = parallelschakeling
C
A & B zijn serieschakelingen
D
A & B zijn parallelschakelingen

Slide 24 - Quiz

Wanneer is de Stroomsterkte constant?
Bij Serie of Parallel?
A
Een serieschakeling
B
Een parallelschakeling

Slide 25 - Quiz

Maak opgaven 1 tm 8 (blz. 56)

timer
15:00

Slide 26 - Slide