This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
WELVAART
EN BBP
Slide 1 - Slide
Wat meet het BBP?
Slide 2 - Mind map
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Wat is de toegevoegde waarde van deze fabriek: Waarde grond- en hulpstoffen: 880.000 euro Omzet: 1,4 miljoen euro
A
1,59
B
520.000 euro
C
1,4 miljoen euro
D
Daarvoor heb je te weinig informatie
Slide 6 - Quiz
Noem de 4 productiefactoren
Slide 7 - Open question
Koppel onderstaande primaire inkomensoverdrachten aan de juiste productiefactor
Arbeid
Ondernemer-
schap
Natuur
Kapitaal
Een ijscoman houdt na kosten 600 euro over
Ik krijg aan het eind van de maand mijn salaris gestort
In een deel van mijn tuin heeft de buurman een moestuin aangelegd, in ruil voor een deel van de oogst
Een bedrijf least zijn bedrijfsauto's bij Volkswagen
Een ZZP-er in filmediting koopt de benodigde computer en software op afbetaling, tegen 12 % rente
Slide 8 - Drag question
Wat wordt niet meegerekend met het BBP?
A
Zwart werk
B
Vrijwilligerswerk
C
Inkomsten uit het buitenland
D
A, B en C
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
Vul in: Als het prijspeil harder stijgt dan het bbp, (...) het reëel BBP.
A
Stijgt
B
Daalt
Slide 11 - Quiz
Het reële BBP stijgt met 3%, de bevolkingsomvang met 2,5%. Het reëel bbp per hoofd van de bevolking (...).
A
stijgt
B
daalt
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Het nominaal BBP stijgt met 10%, het prijspeil met 4%. Met hoeveel procent verandert het reële BBP?
A
+105,8%
B
+5,8%
C
+94,5%
D
-5,5%
Slide 15 - Quiz
Het reëel BBP stijgt met 5,8%, de bevolkingsgroei is 8%. Met hoeveel % verandert het reëel BBP per hoofd?
A
+102,1 %
B
+2,1 %
C
+97,9 %
D
-2,1 %
Slide 16 - Quiz
Wat weet je nog over structurele groei?
Slide 17 - Mind map
Wat moet de overheid niet doen om de productiecapaciteit groter te maken?
A
Investeren in onderwijs
B
Investeren in innovatie
C
Investeren in sociale zekerheid
D
Investeren in infrastructuur
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Slide
De Keynesiaanse formule:
EV=C+I+O+E-M
EV = effectieve vraag, wat er door alle gezinnen (C), bedrijven (I) en de overheid (O) geconsumeerd (=gevraagd) wordt aan binnenlandse producten en diensten. Dit is dus inclusief wat mensen uit het buitenland kopen (E=export) en exclusief wat mensen in Nederland in het buitenland kopen (M=import)
Slide 20 - Slide
=
+
+
+
+
-
+
EV
C
I
O
E
M
Ik koop een
nieuwe broek
BBP
Slide 21 - Drag question
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Wat kan de overheid volgens Keynesianen doen bij een situatie van onderbesteding?