oefenen voor het SE 1 economie

voorbereiding SE 1
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

voorbereiding SE 1

Slide 1 - Slide

Van nominaal naar reëel inkomen

nominaal→ stijging van het inkomen in geld. 
Reëel → Afhankelijk van de hoogte van inflatie. 

Als je nominaal inkomen stijgt met 10% en de inflatie is 10%. Dan blijft je reële inkomen gelijk. Ofwel je koopkracht blijft gelijk. 

Als je nominaal inkomen stijgt met 10% en de inflatie is 6% stijgt je reële inkomen met 4%
Je koopkracht stijgt met 4%

Met het CPI meet je de inflatie in een land



Slide 2 - Slide

OPGAVE 1 
vraag 1
Nationaal inkomen stijgt met (436,8 – 420)/420 × 100% = 4%.(is nominaal)
De prijzen stijgen met (123 – 120)/120 × 100% = 2,5%. (is inflatie)
Het reëel inkomen stijgt met 4 – 2,5 = 1,5%. (je koopkracht)

Slide 3 - Slide

Welvaart
In de eerste twee hoofdstukken hebben we het begrip welvaart teruggezien in de vorm van het BBP. Het BBP kan benaderd worden vanuit (1) de productie (de toegevoegde waarde), (2) het inkomen en (3) de bestedingen. 

Maar kunnen we ook stellen dat een land met een hoger BBP ook daadwerkelijk welvarender is? Moet er niet naast de productie (inkomen/bestedingen) rekening worden gehouden met andere aspecten die de welvaart beïnvloeden?

Slide 4 - Slide

Andere benaderingen van welvaart
Men is zich steeds beuwster dat het BBP niet genoeg zegt over de status van een land. Andere benaderingen steken de kop op, zo ook het HDI.


Slide 5 - Slide

vraag 2. De bevolking groeit met (15,15 – 15)/15 × 100% = 1%.
Het reëel inkomen per hoofd is gegroeid met 1,5 – 1,0 = 0,5%.
vraag 3.
- er wordt minder vrijwilligerswerk verricht;
- er wordt minder zwart verdiend;
- het milieu is meer geschaad.


Slide 6 - Slide

vraag 4 Let op: 2013 is 100 2021=123 2022=? Maar je weet wel dat de prijzen met 6,8% zijn gestegen ten opzichte van 2021
CPI 2022 = 1,068 × 123 = 131,4.
vraag 5
productie (bbp) = werkgelegenheid x arbeidsproductiviteit
(let op: nationaal inkomen = bbp)
Werkgelegenheid in 2020 = 420 miljard / 60.000 = 7 miljoen personen.
vraag 6
-Werkgelegenheid 2021 = 436,8 miljard / 61.200 = 7,14 miljoen. Is dus gestegen, want het was 7 miljoen.


Slide 7 - Slide

vraag 7
- Het groen bbp is een welvaartsbegrip waarbij naast naar het bbp ook gekeken wordt naar het milieu. Hoe beter het milieu, hoe hoger de welvaart.
- Bij de HDI wordt niet alleen naar het bbp, maar ook gekeken naar de gezondheidszorg en het onderwijs in een land.

Slide 8 - Slide

opgave 2

Slide 9 - Slide

opgave 3
De economische kringloop

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Y=C+I+O+E-M                Y=C+B+S
  • (S-I) + (B-O) = (E-M)
  • (S-I): particulier spaarsaldo
  • (B-O): begrotingssaldo
  • (S-I) + (B-O): nationaal spaarsaldo
  • (E-M): uitvoersaldo, saldo van de sector buitenland

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

loonkosten en apt
opgave 4
apt= arbeidsproductiviteit
gemiddelde productie per werknemer.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

vraag 1 loonkosten
Als de loonkosten per uur < stijging van de apt dan dalen de loonkosten per product. Dus:
2021 en 2022.

Slide 17 - Slide

vraag 2 reële uurloon
nu moet je iets doen met het algemeen prijspeil!

In 2021 zijn de prijzen met 1,4% gestegen en het uurloon maar met 1% Je gaat er dus in koopkracht op achteruit!

Slide 18 - Slide

veranderingen t.o.v. het vorige jaar
3. 
€ 30 × 1,025 × 1,048 = € 32,23.
4.
CPI = 100 × 1,04 × 1,035 = 107,6.
5. 
3,5% + 3% = 6,5%.



Slide 19 - Slide

De laatste vragen
6. 
Hogere inflatie leidt tot hogere looneisen van de vakbonden, om de koopkracht te behouden.
7. 
Hogere lonen worden door de producenten doorberekend in de prijzen (= kosteninflatie).
Of: Hogere lonen leiden tot meer bestedingen waardoor er bestedingsinflatie kan ontstaan.



Slide 20 - Slide

Ga studeren!!!!!!

Slide 21 - Slide