Relative Clauses (Grammar 10)

A relative clause is een bijzin

Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

A relative clause is een bijzin

Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe

Slide 1 - Slide

Betrekkelijke bijzin

The thief who robbed an old lady was sent to jail.


Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.



Slide 2 - Slide

How to use it?
  • who      - als je wilt verwijzen naar personen:       
  • The girl who I used to date, works there. 
  • which  - als je verwijst naar dieren en dingen :    
  • My dogs, which stay at my parents now, are  super cute!
  • that      - als je verwijst naar personen, dieren, dingen
  • The home that we live in, is over 100 years old. 
  • whose - als je verwijst naar bezit van personen
  • My husband whose car got stolen a week ago, is still sad about it. 


Slide 3 - Slide

Relative pronouns
Soms geeft een bijzin extra informatie die je ook helemaal weg zou kunnen laten. Deze staat tussen komma's.

Franklin, who is my nephew, is younger that I am.
Franklin is younger than I am.

Als er een komma voor who / which staat, kun je het niet vervangen door that
.

Slide 4 - Slide

Relative pronouns
WHOM hoeven jullie niet te leren!

Slide 5 - Slide

Relative pronouns
Soms kan je een relative pronoun ook weglaten omdat het in de zin al duidelijk is om wie of wat het gaat. 

This is the suspect (who) the police arrested yesterday.

Slide 6 - Slide

Relative pronouns
Whose geeft bezit aan. 
Je vertaalt het met:
- van wie
- wiens
- waarvan
My boyfriend, whose mum sadly died, is a super strong person.
The teachers, whose computer crashed, could not teach.


Slide 7 - Slide

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
I want to read the book........you gave me.
A
which, that, who
B
which, that, X
C
who, whose, X
D
which, that

Slide 8 - Quiz

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
The officer, ....... John told his story to, was nice
A
who, that
B
who, that, X
C
who
D
which, that

Slide 9 - Quiz

We had spaghetti .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
X
B
whose
C
which
D
who

Slide 10 - Quiz

Welke 2 woorden horen bij personen?
A
who and that
B
who and which
C
which and that

Slide 11 - Quiz

We brought her to school........is just a two minute walk.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 12 - Quiz

The boy ………... cat just died will stay at home today.
A
who
B
which
C
whose
D
that

Slide 13 - Quiz

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which

Slide 14 - Quiz

It is a difficult problem........is not easy to solve.
A
who
B
which
C
that
D
X

Slide 15 - Quiz