1. Markeer de werkwoordstijden in één kleur, de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden in een tweede kleur en de plaats- en tijdsbepalingen in een derde kleur.
2. Kijk of je te maken hebt met een statement, question of imperative (gebiedende wijs)
3. Begin met “…… said that…… ” (statement) , “….. asked me (whether)…” (vraag) of “… told us…” (imperative)
4. Verander je persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zodat ze kloppen met wie er over wie praat.
5. A. Statements: Zet alle werkwoordstijden waar dat kan één stap terug in de tijd.
B. Questions: verander vraagvolgorde in normale woordvolgorde en zet werkwoorden één stap terug in de tijd.
C. Infinitives: verander het hele werkwoord in to + hele werkwoord, en don’t + hele werkwoord in not to + hele werkwoord.
6. Verander je plaats- en tijdsbepalingen.