H2.8 Spelling -2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

Vandaag

Instructie:

- De komma 

Zelfstandig werken

Afsluiting:
- Quiz dicteewoorden

Je hebt in het vorige hoofdstuk al een aantal leestekens gehad. Welke? 

Een komma staat altijd IN de zin.

Wanneer gebruik je de komma?

- bij een opsomming

- als je iemand aanspreekt

- tussen twee persoonsvormen

- voor woorden zoals want, maar, omdat

Voorbeelden:

1. Op tafel liggen mijn boeken, mijn etui en mijn agenda. 

2. Paul, wil je een kopje thee zetten? 

3. Als je je bord leeg hebt, mag je van tafel. 

4. Ik vind de online lessen fijn, want dan heb je meer vrijheid. 

Aan de slag!

Bij voorkeur werken in de digitale leeromgeving!

Maken: opdracht 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 12
blz. 161 t/m 166

Pak je telefoon erbij! 

Hoe spel je het woord?

1. acepteren
2. aceppteren
3. accepteren
4. acebteren

Een komma staat ...

1. in de zin
2. aan het einde van de zin

Hoe spel je het woord?

1. verassing
2. verrassing
3. verrasing
4. verasing

(raden) Je ... nooit wie ik vandaag in de supermarkt zag.

1. raad
2. raadt

Hoe spel je het woord?

1. onmidelijk
2. onmiddelijk
3. onmidellijk
4. onmiddellijk

(verbrand) Pas op! Dadelijk ... je je vingers.

1. verbrand
2. verbrandt

(koken) Mijn vader ... beter dan mijn moeder.

1. kook
2. kookt

Hoe spel je het woord?

1. abonnee
2. abbonee
3. abonee
4. abbonnee