Een komma gebruik je bij:
- voor woorden als want, omdat, maar (Het gerecht was heerlijk, want ik had het zelf gemaakt)
- als je iemand aanspreekt (Rachida, kun je die beker even aangeven?)
- tussen twee persoonsvormen (Als je klaar bent, mag je de tafel leegruimen.)
- bij een opsomming (Meng de komkommer met de sla, tomaten, de ui en de dressing.)