12.2 Het zit in de familie (II)

Hoofdstuk 12
Erfelijkheid en evolutie
1 / 26
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Hoofdstuk 12
Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

Programma van de les
Huiswerk bespreking

Terugblik 12.2

vervolg paragraaf 12.2

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Slide

Huiswerkbespreking
vragen over 12.1?

over het gedeelte in 12.2?

Slide 3 - Slide

Eigenschappen in het DNA
Eigenschappen die je kunt zien.
Met één van dit type gen krijg je altijd het fenotype er van.
Je hebt twee van dit type genen nodig om het fenotype te krijgen.
Wanneer je twee dezelfde genen hebt noem je dat...
Wanneer je twee verschillende genen hebt noem je dat...
Twee evensterke genen noem je...
Fenotype
Genotype
Homozygoot
Heterozygoot
Intermediair
Dominant
Recessief

Slide 4 - Drag question

Rex heeft bruine ogen en is heterozygoot voor de oogkleur.
Floor heeft blauwe ogen.
Rex en Floor krijgen vier kinderen: twee meisjes en twee jongens.

Bruin is dominant, blauw is recessief.

Wat is de kans dat de kinderen van Rex en Floor blauwe ogen hebben.
A
25%
B
50%
C
75%
D
0%

Slide 5 - Quiz


Beide ouders zijn homozygoot, bruin is dominant, groen recessief.
Hoeveel kans is er op nakomelingen met groene ogen?

Tip: maak zelf een kruisingsthema...

A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 6 - Quiz

De kinderen van een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep AB kunnen de volgende bloedgroepen hebben:
A
Alleen AB
B
Alleen A of B
C
A, B of AB
D
A, B, AB of O

Slide 7 - Quiz

Een drager van een bepaalde erfelijke ziekte is zelf niet ziek van deze aandoening.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Een kind van twee gezonde ouders heeft een erfelijke aandoening. Het allel voor deze erfelijke aandoening moet dus aanwezig zijn bij de ouders. De ziekte is niet X-chromosomaal.
Erft deze erfelijke ziekte dominant of recessief over of is dit niet te bepalen?
A
recessief
B
dominant
C
niet te bepalen
D
codominant

Slide 9 - Quiz

Wolter heeft een erfelijke aandoening. Zijn ouders hebben het allel voor de aandoening ook, maar zijn gezond. Van welk soort overerving is deze ziekte een voorbeeld?
A
Dominante overerving
B
Recessieve overerving
C
Geslachtsgebonden dominante overerving
D
Geslachtsgebonden recessieve overerving

Slide 10 - Quiz

Koen heeft een erfelijke aandoening. De ziekte wordt door de moeder doorgegeven. Moeders krijgen zelf de ziekte vrijwel niet. Van welk soort overerving is deze ziekte een voorbeeld?
A
autosomaal, dominant
B
autosomaal recessief
C
geslachtsgebonden dominant
D
geslachtsgebonden, recessief

Slide 11 - Quiz

De ziekte van Huntington is een erfelijke aandoening die bepaalde delen van de hersenen aantast. Is het gen voor de ziekte van Huntington dominant of recessief?
A
dominant
B
recessief
C
dit kun je niet uit de gegevens opmaken

Slide 12 - Quiz

Doelen van de les
De leerlingen weten hoe erfelijke aandoeningen ontstaan en hoe deze doorgegeven worden. 
De leerlingen kunnen uitleggen waarom meisjes bijna nooit kleurenblind zijn
De leerlingen kunnen een stamboom gebruiken bij erfelijkheid onderzoek. 

Slide 13 - Slide

erfelijke aandoeningen
fouten in genen

monogeen: aandoening door 1 gen

dominant en recessieve overerving

Slide 14 - Slide

stamboom
1 eigenschap in de familie vastleggen

vierkant is jongen
rondje is meisje

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?
A
1 en 2
B
3 en 5
C
1 en 3
D
2 en 5

Slide 17 - Quiz

Uitleg vorige vraag
Ouders 1 en 2 krijgen een kind met een ander fenotype dan zij zelf hebben. Je weet dan dat het fenotype van de ouders dominant is.  Was het fenotype van de ouders recessief (bb) dan zijn alle kinderen ook bb. Dit is niet het geval. Dus beide ouders hebben sowieso de dominante eigenschap (B) en ze kunnen een kind krijgen met bb. Beide ouders moeten dan Bb zijn.  Kinderen 3 en 5 kunnen zowel Bb als BB zijn. Maak maar een kruisingschema van de ouders. 

Slide 18 - Slide

laten testen
wanneer er erfelijke aandoeningen in de familie zijn

centrum voor erfelijkheidsvoorlichting

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind geen pigment heeft?
A
100%
B
75%
C
50%
D
25%

Slide 21 - Quiz

Uitleg vorige vraag
Twee ouders met allebei pigment krijgen twee kinderen die albino zijn en een kind met pigment. Je weet dan dat pigment hebben dominant is (A) en albino recessief (a). Was pigment namelijk recessief, dan hadden beide ouders aa en krijgen alle kinderen dus ook aa. In dit geval zijn beide ouders Aa en kunnen ze dus zovel kinderen met pigment (AA of Aa) krijgen of kinderen die albino zijn (aa). Maak een kruisingschema met Aa x Aa en er komt dan uit dat er 25% kans is op aa en dus op een kind die albino is. 

Slide 22 - Slide

Bij muizen is het allel voor zwarte vachtkleur dominant over dat voor bruine vachtkleur. In de afbeelding is een stamboom getekend van een familie muizen. Er zijn individuen met bruine en zwarte vacht. Er wordt aangenomen dat geen mutatie heeft plaatsgevonden.

Van welk van de individuen 1, 2, 3 en 4 kan het allel voor bruine vachtkleur dat individu 5 van zijn ouders heeft geërfd, uiteindelijk afkomstig zijn?
A
alleen van muis 3
B
alleen van muis 1 of van muis 2
C
alleen van muis 2 of van muis 3
D
van muis 1, van muis 2, van muis 3 of van muis 4

Slide 23 - Quiz

Uitleg vorige vraag
In deze vraag gebruik ik de letter D en d voor dominant en recessief.

De ouders van muis 5 zijn zwart en dat is dominant, dus die zijn DD of Dd. Echter doordat de muizen 2 en 3 dd zijn moeten de ouders van muis 5 dus Dd zijn. 
Je weet dus dat de muizen 1 en 4 de D doorgeven aan de ouders van muis 5 en de muizen 2 en 3 de d doorgeven aan de ouders van muis 5.  Het allel van bruine vachtkleur (d)  bij muis 5 moet dus  uiteindelijk afkomstig zijn van muis 2 of 3.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Huiswerk
Maak paragraaf 12.2

Slide 26 - Slide