Meervoudsvorming en bijvoeglijk naamwoorden les 1

Welkom!
 

10 minuten stil lezen uit je leesboek




Leg al je boeken op tafel en ga rustig op je plaats zitten
Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (opdracht 4, 6, 7, 8, 9 en 10 op bladzijde 116-117)




1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
 

10 minuten stil lezen uit je leesboek




Leg al je boeken op tafel en ga rustig op je plaats zitten
Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (opdracht 4, 6, 7, 8, 9 en 10 op bladzijde 116-117)




Slide 1 - Slide

Les 12 Meervoudsvorming

Slide 2 - Slide

Programma

  1. Lesdoel benoemen
  2. Brain dump 
  3. Wat weet je al
  4. Zelf aan de slag
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 3 - Slide

Doel van deze les

Je weet wat meervoudsvormen zijn en hoe je deze moet schrijven. 

Slide 4 - Slide

Braindump
Welke regels voor meervoudsvorming ken je?
timer
2:00

Slide 5 - Slide

Wat weet je al?

Slide 6 - Slide

Meervoud van theorie

Slide 7 - Open question

meervoud van idee

Slide 8 - Open question

meervoud van melodie

Slide 9 - Open question

meervoud van kiwi

Slide 10 - Open question

meervoud van dvd

Slide 11 - Open question

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed of heb je één fout? Dan mag je zelfstandig aan het werk

Maken: Les 12 opdracht 1, 2, 3, 5 en 6 blz. 50 en 51.
                 
De rest doet mee met de instructie 

Slide 12 - Slide

Theorie 

Slide 13 - Slide

Meervoud op -en
De meeste woorden hebben een meervoud op -en.

Bij woorden die eindigen op één medeklinker verandert meestal de spelling, zodat de klank hetzelfde blijft. 
  • Woord heeft korte klank -> medeklinker verdubbeld 
    bot - botten
  • Woord heeft lange klank -> klink wordt weggelaten
    boot - boten 

Slide 14 - Slide

Meervoud op -en
Woorden die eindigen op -ik, -es, -el, -is en -it verdubbelt de medeklinker als daar een klemtoon op valt 
  • blik - blikken
  • model -modellen 

Als een woord eindigt op een -s of een -f veranderen die letters meestal in een -z of een -v
  • kaas - kazen
  • schaaf - schaven 

Slide 15 - Slide

Meervoud op -s
Woorden kunnen in het meervoud ook eindigen op -s

Als het zorgt voor een andere uitspraak dan krijg je een apostrof voor de s
  • auto - auto's
  • kiwi - kiwi's

Als het niet voor uitspraakverwarring zorgt schrijf je de -s eraan vast. 
  • finale - finales
  • café - cafés 

Engelse en Franse leenwoorden eindigen in het meervoud vaak op -s : cowboy - cowboys

Slide 16 - Slide

Meervoud van afkortingen: -'en of -'s 
Afkortingen krijgen in het meervoud altijd een apostrof.

De letters -s of -x en afkortingen die hierop eindigen, hebben een meervoud op -'en.
  • gps - gps'en 
  • x - x'en 

Alle andere letters en afkortingen krijgen in het meervoud een -s (ook cijfers).
  • dvd - dvd's
  • WK - WK's
  • mp3 - mp3's

Slide 17 - Slide

Meervoud met een trema 
Woorden die eindigen op -ie of -ee met een meervoud op -(e)en, krijgen een trema zodat er geen verwarring ontstaat over de uitspraak.

Bij woorden met -ie komt de trema op de laatste -e 
  • Als de klemtoon valt op -ie, dan is het meervoud met -ieën 
    melodie - melodieën
  • Als de klemtoon op een andere klank valt, is het meervoud met -iën
    bacterie - bacteriën

Woorden met -ee schrijf je in het meervoud met -eën.
  • idee - ideeën 

Slide 18 - Slide

Twee meervoudsvormen 
Sommige woorden hebben twee meervoudsvormen.

  • groente - groentes / groenten 
  • adelaar - adelaars / adelaren 
  • tralie - tralies / traliën
  • museum - musea / museums 
  • crisis - crises / crisissen 
  • cello - celli / cello's

Slide 19 - Slide

Bijzondere meervoudsvormen
Sommige worden die eindigen op een korte klank krijgen in het meervoud een lange klank
  • dak - daken

Soms verandert de klinker in het meervoud 
  • gezinslid - gezinsleden 

Enkele woorden hebben een meervoud op -eren 
  • kind - kinderen

Er bestaan ook onregelmatige meervoudsvormen
  • koe - koeien 

Slide 20 - Slide

Werken aan de opdracht 
Wat? Les 12 opdracht 1, 2, 3, 5 en 6 blz. 50 en 51.
Hoe? Zelfstandig en stil
Tijd? Tot het einde van de les.
Vragen? Overleg eerst met je buurman/buurvrouw. Lukt het niet schiet mij aan tijdens mijn loopronde.
Klaar? Lees verder in je leesboek of maak ander huiswerk

Gebruik de theorie op bladzijde 50 van je boek 




Slide 21 - Slide

Lesdoel
check

Slide 22 - Slide

Wat is de meervoudsvorm van: Bacterie

Slide 23 - Open question

meervoudsvorm van
perzik

Slide 24 - Open question

Wat zijn de meervoudsvormen van winkelcentrum?

Slide 25 - Open question

Wat is de meervoudsvorm van vee?

Slide 26 - Open question

Meervoudsvorm van 'baby':

Slide 27 - Open question

Meervoudsvorm van 'café':

Slide 28 - Open question

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 29 - Slide

Startopdracht
Geef antwoord op de volgende vragen:
  • Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?
  • Wat is het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord? 
  • Wat zijn de regels voor het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
  • Geef een voorbeeld van voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord?
  • Hoe schrijf je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord?

Slide 30 - Slide

Programma
 
  1. Terugblik 
  2. Lesdoel benoemen
  3. Wat weet je al
  4. Zelf aan de slag
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 31 - Slide

Wat weet je nog?
Schrijf van de onderstaande woorden het meervoud op. 

perzik 
finale 
cowboy 
bacterie 
groente 

Slide 32 - Slide

Doel van deze les

Je weet wat bijvoeglijke naamwoorden zijn en hoe je deze moet schrijven. 

Slide 33 - Slide

Wat weet je nog?
Spel het bijvoeglijk naamwoord correct. 

zuur (vergrotende trap)
chique (overtreffende trap)
precies (overtreffende trap)

  • zuurder 
  • chicst 
  • preciest 

Slide 34 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord



Bedenk bij ieder object een bijvoeglijk naamwoord 

Slide 35 - Slide

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
Zelfstandig naamwoord(staan)
B
hulpwerkwoord(zitten)
C
Zelfstandig werkwoord (staan op stoel)
D
Koppelwerkwoord (staan op tafel)

Slide 36 - Quiz


Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze

Slide 37 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
museum
B
gesprek
C
beroemde
D
jongen

Slide 38 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 39 - Quiz

Theorie bijvoeglijke naamwoorden

Slide 40 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden
Je hebt de onverbogen vorm (mooi) en de verbogen vorm (mooie)

Bij verbogen vorm:
  • bijvoeglijk naamwoord + e
  • de mooie smartphone
  • goede ideeën
  • het spannende verhaal

Slide 41 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden
Onverbogen vorm (zonder e):
  • Als het bn achter het zelfstandig naamwoord staat
    Deze smartphone is mooi.
  • Bij het-woorden met een onbepaald lidwoord of geen lidwoord
    Het was een spannend verhaal
    Goed idee!


Slide 42 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden
Bij bn die eindigt op één medeklinker, verandert meestal de verbogen vorm.
  • Bij korte klank wordt de medeklinker verdubbelt
  • Bij lange klank wordt de medeklinker weggelaten

  • De witte gympen
  • Het bezwete voorhoofd

  • De -s en -f veranderen meestal in een -z of -v
  • lief - lieve, boos - boze 



Slide 43 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden
Als het bn als bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt, schrijf je het zo kort mogelijk -> tenzij het nodig is voor de uitspraak 

  • het vergrote scherm
  • het beantwoorde bericht 

  • de ontpitte kersen
  • de geredde drenkelingen 

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op -en. 




Slide 44 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden

Slide 45 - Slide

Werken aan de opdracht 
Wat? Afmaken les 12 opdracht 1, 2, 3, 5 en 6 blz. 50 en 51.
            Maken les 12 opdracht 7 t/m 11 op blz. 53
Hoe? Zelfstandig en stil
Tijd? Tot het einde van de les.
Vragen? Overleg eerst met je buurman/buurvrouw. Lukt het niet schiet mij aan tijdens mijn loopronde.
Klaar? Lees verder in je leesboek

Gebruik de theorie op bladzijde 52 van je boek 




Slide 46 - Slide

Lesdoel
check

Slide 47 - Slide

Noteer 5 verschillende bijvoeglijke naamwoorden

Slide 48 - Open question

Noem een bijvoeglijk naamwoord

Slide 49 - Open question

Bijvoeglijk naamwoord
Wat is de vergrotende trap van 'gaaf'?

Slide 50 - Open question

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ...

Slide 51 - Open question