Oefenen H2 2TLHAVO

laatste les voor de toets
- vocabulaire A, B, E, F
- phrases-clés C, G
- grammaire D, H 
1 / 50
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

laatste les voor de toets
- vocabulaire A, B, E, F
- phrases-clés C, G
- grammaire D, H 

Slide 1 - Slide

VOCABULAIRE

Slide 2 - Slide

vertaal: adorable

Slide 3 - Open question

vertaal: malade

Slide 4 - Open question

vertaal: interdit(e)

Slide 5 - Open question

vertaal: la maison

Slide 6 - Open question

vertaal: propre

Slide 7 - Open question

vertaal: le cousin

Slide 8 - Open question

vertaal: le grenier

Slide 9 - Open question

vertaal: blessé

Slide 10 - Open question

vertaal: rigolo

Slide 11 - Open question

vertaal: ontmoeten

Slide 12 - Open question

vertaal: het konijn

Slide 13 - Open question

vertaal: de mobiele telefoon

Slide 14 - Open question

vertaal: kletsen

Slide 15 - Open question

vertaal: het bed

Slide 16 - Open question

vertaal: de badkamer

Slide 17 - Open question

vertaal: ziek

Slide 18 - Open question

vertaal: onmogelijk

Slide 19 - Open question

vertaal: beroemd

Slide 20 - Open question

vertaal: de straat

Slide 21 - Open question

vertaal: de stoel

Slide 22 - Open question

PHRASES-CLÉS

Slide 23 - Slide

Vertaal: Ze heet Julie.

Slide 24 - Open question

Vertaal: Hebben jullie een dier?

Slide 25 - Open question

Vertaal: Ja, om mijn huiswerk te maken.

Slide 26 - Open question

Phrases-clés
De zinnen kun je thuis verder leren op p. 90
Op de toets: 
-  vertel hoe je beste vriend(in) heet: Il s'appelle Max.
- vertel in wat voor woning iemand woont en waar: Il habite dans un appartement à Valkenburg. 
- beschrijf een slaapkamer: La chambre est grande. 
- etc.

Slide 27 - Slide

GRAMMAIRE
Het werkwoord op -er 
De ontkenning

Slide 28 - Slide

het er werkwoord
het er werkwoord

Slide 29 - Slide

werkwoorden op - er
Je ... (danser)
A
danse
B
danses
C
dansez
D
dansent

Slide 30 - Quiz

werkwoorden op - er
Elles ... (danser)
A
danse
B
danses
C
dansez
D
dansent

Slide 31 - Quiz

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Nous (regarder) _____ la télé.

Slide 32 - Open question

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Je (jouer) _____ au foot.

Slide 33 - Open question

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Vous (danser) _____ beaucoup?

Slide 34 - Open question

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Yasmine et Julie (jouer) _____ au foot.

Slide 35 - Open question

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Elles (danser) _____ beaucoup?

Slide 36 - Open question

Het bijvoeglijk naamwoord
Denk aan:
- de basisregel (e, s, es)
- onregelmatige vormen

Slide 37 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.

Slide 38 - Quiz

Zet in de vrouwelijke vorm: vert

Slide 39 - Open question

Zet in de vrouwelijke vorm: rouge

Slide 40 - Open question

Zet in de vrouwelijke vorm: grand

Slide 41 - Open question

Zet in de vrouwelijke vorm: bon

Slide 42 - Open question

Zet in de vrouwelijke vorm: nouveau

Slide 43 - Open question

Zet in de vrouwelijke vorm: petit

Slide 44 - Open question

Zet in de vrouwelijke vorm: vieux

Slide 45 - Open question

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm: Un (beau) ______ garçon.

Slide 46 - Open question

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm: Une (jeune) ______ fille.

Slide 47 - Open question

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm: Une pomme (vert) ______.

Slide 48 - Open question

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm: Des (vieux) ______ mères.

Slide 49 - Open question

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm: Deux (nouveau) ______ élèves (m).

Slide 50 - Open question