Les 9: laatste les voor proefwerk

havo-3 chapitre 1
Werkwijze:
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug.
Je gaat eerst de uitleg lezen, daarna ga je een aantal opdrachten maken.

Aan het einde zie je wat je op het proefwerk kunt verwachten.

Probeer alle vragen te beantwoorden, zodat ik je de volgende les ook nog kan helpen! Succes!
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

havo-3 chapitre 1
Werkwijze:
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug.
Je gaat eerst de uitleg lezen, daarna ga je een aantal opdrachten maken.

Aan het einde zie je wat je op het proefwerk kunt verwachten.

Probeer alle vragen te beantwoorden, zodat ik je de volgende les ook nog kan helpen! Succes!

Slide 1 - Slide

Répéter:
grammaire D
In klas 1 en 2 is het bijvoeglijk naamwoord al een aantal keren teruggekomen.
We gaan ons vandaag vooral richten op de onregelmatige vormen en de plaats van het bijvoeglijk naamwoord.

Als het goed is, kennen jullie deze nog:
- beau/belle              nouveau/nouvelle
- bon/bonne             vieux/vieille

Deze 4 onregelmatige vormen worden uitgebreid. Neem de volgende slides goed over in je aantekeningenschrift.

Slide 2 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord:
kijk goed naar de uitgangen!
Eindigt een mannelijk bijvoeglijk naamwoord op één van de volgende letters? Dan is deze onregelmatig en krijgt deze een andere, vrouwelijke vorm.
- ien
Il est italien.                    Elle est italienne. 

- eux
Il est heureux.                 Elle est heureuse.

- if
Il est sportif.                   Elle est sportive.

Slide 3 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord:
de plaats
Een bijvoeglijk naamwoord komt meestal achter het zelfstandig naamwoord in het Frans.
Er zijn een aantal uitzonderingen, deze moet je kennen!

- beau (mooi)                                               - vieux (oud)
- bon (goed, lekker)                                      - mauvais (slecht)
- joli (mooi)                                                 - nouveau (nieuw)
- premier (eerste)                                        - jeune (jong)
- long (lang)                                                - grand (groot)
- petit (klein)                                               - dernier (laatste)

Slide 4 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord:
basisschema
Dit geld voor alle regelmatige bijvoeglijke naamwoorden

Slide 5 - Slide


Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm en op de juiste plek in de zin. (nouveau)
J'économise pour une _____ console de jeux ___________.

Slide 6 - Open question


Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm en op de juiste plek in de zin. (généreux)
J'ai reçu de l'argent de ma _____ grand-mère ___________.

Slide 7 - Open question


Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm en op de juiste plek in de zin. (bon)
Je reçois de l'argent pour mes  _____ notes ___________.

Slide 8 - Open question


Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm en op de juiste plek in de zin. (bleu)
Ce sont des _____ chaussures ___________.

Slide 9 - Open question

Zijn er nog vragen?
Wil je nog iets weten over het maken van een bijvoeglijk naamwoord?

Dit is de laatste kans om je vragen hierover te stellen!

Slide 10 - Slide

Répéter:
grammaire H
In klas 1 en 2 hebben jullie al meerdere keren regelmatige werkwoorden gezien die eindigen op -er.
Maar: er zijn ook regelmatige werkwoorden die eindigen op -re (klein verschil..).

Net als in klas 1 en 2 krijgen jullie daarvoor een schema dat jullie kunnen/moeten volgen.

Neem de komende slides goed over!

Slide 11 - Slide

Werkwoorden op -re:
de stam vinden
Om de stam van de werkwoorden te vinden, doe je hetzelfde als in klas 1 en 2. 
Je haalt van het werkwoord de laatste 2 letters af (-re).

Ik gebruik in het voorbeeld het werkwoord répondre (antwoorden).

répondre --> répondre --> répond.

Slide 12 - Slide

Werkwoorden op -re:
de uitgangen
Kijk in deze lijst van uitgangen en plak deze uitgangen vervolgens achter de stam.

je + s                                  je réponds
tu + s                                  tu réponds
il/elle/on + --                       il/elle/on répond

nous + ons                          nous répondons
vous + ez                            vous répondez
ils/elles + ent                      ils/elles répondent

Slide 13 - Slide

Werkwoorden op -re:
de passé composé
Vervoeg het met het hulpwerkwoord 'avoir' en zet vervolgens een -u achter de stam.

j'ai répondu
tu as répondu
il/elle/on a répondu

nous avons répondu
vous avez répondu
ils/elles ont répondu

Slide 14 - Slide

Werkwoorden op -re:
let op!
Als je het werkwoord répondre kan vervoegen in beide tijden, dan kan je ook de volgende werkwoorden vervoegen. Dit gaat op dezelfde manier.
Leer dus ook deze werkwoorden voor de toets :)!

- attendre (wachten)
- entendre (horen)
- vendre (verkopen)
- perdre (verliezen)

Slide 15 - Slide


Zet het werkwoord in de juiste vorm. (entendre, présent)

Nous ____ beaucoup de bonnes choses sur Bruxelles.

Slide 16 - Open question


Zet het werkwoord in de juiste vorm. (perdre, passé composé)

Je pense qu´il ____ ______ son portable.

Slide 17 - Open question


Zet het werkwoord in de juiste vorm. (attendre, présent)

J´ ____ le weekend avec impatience!.

Slide 18 - Open question


Zet het werkwoord in de juiste vorm. (vendre, passé composé)

Mes parents ____ ______ leur maison.

Slide 19 - Open question

Zijn er nog vragen?
Wil je nog iets weten over het maken en toepassen van het werkwoord op -re?

Dit is de laatste kans om je vragen hierover te stellen!

Slide 20 - Slide

Wat kunnen jullie op het proefwerk verwachten? (1)
Opdracht 1: écouter
- Lees de vragen, luister naar het fragment en kies het juiste antwoord (A/B/C).

Opdracht 2: vocabulaire

- Er worden Franse woorden in het Nederlands omschreven. Welk woord hoort waarbij?
- Kies het woord dat het beste in de zin past. Er blijven 2 woorden over!
- Vertaal de woorden van het Nederlands naar het Frans.


Slide 21 - Slide

Wat kunnen jullie op het proefwerk verwachten? (2)
Opdracht 3: grammaire
- Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm en op de juiste plek.
- Vertaal het werkwoord tussen haakjes en zet het in de juiste vorm in de aangegeven tijd.

Opdracht 4: phrases clés
- Zeg in het Frans dat ....


Opdracht 5: lire
- Geef in het Nederlands antwoord op de vragen over de tekst.
- Vertaal de onderstreepte woorden in de tekst naar het Nederlands.

Slide 22 - Slide

Les devoirs
Komende les:
- Proefwerk chapitre 1

Apprendre (leren):
- voca A, B, E & F (Frans-Nederlands & Nederlands-Frans)
- phrases clés C & G (Nederlands-Frans)
- grammaire D (het bijvoeglijk naamwoord)
- grammaire H (werkwoorden op -re)

Slide 23 - Slide