Meewerkend voorwerp

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 2

Leerdoel: je leert over het meewerkend voorwerp

nieuwnederlands.digitaal.noordhoff.nl

Wat is de persoonsvorm?
De politieagente gaf de fietser zonder licht een bekeuring.

1. de politieagente
2. gaf
3. licht
4. een bekeuring

Gebruik de vraagproef of de tijdproef 

Wat is het onderwerp?
De politieagente gaf de fietser zonder licht een bekeuring.

1. de politieagente
2. de fietser
3. licht
4. een bekeuring

wie of wat + persoonsvorm

Wat is het gezegde?
De politieagente gaf de fietser zonder licht een bekeuring.

1. de politieagente
2. gaf
3. licht
4. een bekeuring

Noteer alle werkwoorden in de zin

Wat is het lijdend voorwerp?
De politieagente gaf de fietser zonder licht een bekeuring.

1. de politieagente
2. de fietser
3. licht
4. een bekeuring

wat (soms: wie) + gezegde + onderwerp

Zoek het meewerkend voorwerp:

aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Wat is het meewerkend voorwerp?
De politieagente gaf de fietser
zonder licht een bekeuring.

1. de politieagente
2. gaf
3. de fietser zonder licht
4. een bekeuring

aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Gezegde: gaf

Onderwerp: de politieagente

Lijdend voorwerp: een bekeuring

Aan wie gaf de politieagente een bekeuring? De fietser zonder licht

Wat is het meewerkend voorwerp?
William mailt zijn vakantiefoto's
aan zijn ouders.

1. William
2. mailt
3. zijn vakantiefoto's
4. aan zijn ouders

aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Gezegde: mailt

Onderwerp: William

Lijdend voorwerp: zijn vakantiefoto's 

Aan wie mailt William zijn vakantiefoto's? Aan zijn ouders

Wat is het meewerkend voorwerp?
Mijn broer heeft mij vanmiddag
een broodje gezond gegeven.

1. mijn broer
2. heeft
3. mij
4. een broodje gezond

aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Gezegde: heeft gegeven

Onderwerp: Mijn broer

Lijdend voorwerp: een broodje gezond

Aan wie heeft mijn broer een broodje gezond gegeven? Mij