This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Overtuigende teksten schrijven
Instructiemoment
Slide 1 - Slide
Na deze instructie:
* Heb je de regels voor de werkwoordspelling kort herhaald.
* Heb je de opbouw van een tekst herhaald. * Ken je het belang van een schrijfplan.
* Weet je aan welke eisen een alinea voldoet.
Slide 2 - Slide
Waar let je op bij werkwoordspelling?
Slide 3 - Mind map
Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd? Hij (dansen) de tango.
Slide 4 - Open question
Wat is de juiste vorm van het werkwoord? (drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt
Slide 5 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het werkwoord? Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt
Slide 6 - Quiz
Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd? Hij (rekenen) het bedrag uit.
Slide 7 - Open question
Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd? Ik (koken) pasta.
Slide 8 - Open question
Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd? Wij (zetten) de pot op tafel.
Slide 9 - Open question
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord? Hij heeft haar (beschermen)
A
beschermd
B
beschermt
Slide 10 - Quiz
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord? Ik heb (schaatsen).
Slide 11 - Open question
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord? Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald
Slide 12 - Quiz
In de volgende slide zie je een sleepvraag.
Sleep de naam van het tekstdeel naar het juiste stuk in de tekst.
Slide 13 - Slide
Inleiding
Middenstuk
Slot
Slide 14 - Drag question
Spreekplan vs. schrijfplan
Als voorbereiding op je
assessmentpresentatie
heb je gebruikgemaakt
van een spreekplan. Een schrijfplan is niet
anders dan een spreekplan,
behalve dat je deze indeling
maakt voor een geschreven
tekst.
Slide 15 - Slide
Schrijfplan
In een schrijfplan vul je in wat het
onderwerp, het publiek en het
tekstdoel van je tekst zijn. Dan schrijf
je van elke alinea het deelonderwerp
op. Daarachter schrijf je in
steekwoorden de informatie die je
hebt gevonden.
Slide 16 - Slide
Opdelen in alinea's
Het schrijven van alinea's is nu niet moeilijk meer: - Schrijf de belangrijkste zin aan het begin of het eind van de alinea.
- Schrijf de woorden onder "aanvullende informatie" in goede zinnen uit.
> Waarom bestaat je middenstuk uit verschillende alinea's?
Slide 17 - Slide
Eisen alinea's
Elke alinea snijdt een nieuw (deel)onderwerp aan. De (deel)onderwerpen staan op een logische volgorde.
Elke alinea heeft een kernzin. Een kernzin bevat de belangrijkste informatie, de kern van wat je wilt zeggen in die alinea. De overige zinnen zijn een toelichting of een voorbeeld.
Een alinea is niet te lang of te kort. Een alinea bestaat gemiddeld uit zes zinnen. Een alinea die uit één zin bestaat is geen goede alinea. Vaak hoort deze zin nog bij de alinea ervoor of bij de alinea erachter.
Elke alinea begint op een nieuwe regel.
Slide 18 - Slide
Opdrachten voor Nederlands, week 2:
Maak elke schooldag de oefening op www.beterspellen.nl. (Meld je aan via de link om kans te maken op een prijs)
Maak de LessonUp die in het handboek staat. De tekst die je nodig hebt voor de LessonUp staat in de drive.