1.3 4MD

Paragraaf 1.3: 
Liberalen, conservatieven en confessionelen
Log in met gamepin + voornaam!
1 / 48
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Paragraaf 1.3: 
Liberalen, conservatieven en confessionelen
Log in met gamepin + voornaam!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
5e uur:
- Korte terugblik naar paragraaf 1.2
- Starten aan paragraaf 1.3:  Uitleg leerstof.  (over enkele weken moduletoets)
- Aan de slag met de opdrachten! 
Korte pauze 
6e uur:
- Uitleg 2e deel van paragraaf 1.3 + vragen tussendoor
- Aan de slag met de opdrachten.
- Einde van de les testje. Weten we het nog?


Slide 2 - Slide

Nodig deze les:
Je GS boek.
Pen
Werkende microfoon
Je schrift.


Pak erbij wat je mist! :)


Slide 3 - Slide

Korte terugblik naar paragraaf 1.2
(blz. 16 t/m 19)

Er komen 8 meerkeuzevragen in beeld.
Kies telkens het juiste antwoord!

Hoeveel heb je er goed?

Slide 4 - Slide

Onder Willem I werd Nederland in 1815 een...
A
Republiek
B
Koninkrijk
C
Provincie van Frankrijk
D
Democratie

Slide 5 - Quiz

Wat vonden de liberalen belangrijk in de 19e eeuw in Nederland?
A
Meer vrijheid voor de burgers
B
Meer macht voor de koning
C
Afschaffen van de slavernij
D
Het verhogen van de belasting.

Slide 6 - Quiz

Waarom liet Willem II in 1848 de grondwet wijzigen?
A
Hij wilde graag minder macht
B
Hij wilde de belasting verhogen
C
Hij wilde oorlog met Duitsland voorkomen
D
Hij was bang voor een opstand door het volk

Slide 7 - Quiz

In 1848 kwam er censuskiesrecht in Nederland. Wat hield dit in?
A
Iedereen mocht stemmen
B
Alleen mannen mochten stemmen
C
Alleen rijke mannen mochten stemmen
D
De koning bepaalde alles.

Slide 8 - Quiz

Welke zin is NIET waar? Door de grondwetswijziging van 1848...
A
Kreeg de koning minder macht
B
Konden burgers nu de gemeenteraad kiezen
C
Werd de koning onschendbaar.
D
Konden ministers regeren zonder steun van het parlement.

Slide 9 - Quiz

Welke kamer wordt rechtstreeks gekozen door het volk?
A
Alleen de Eerste Kamer
B
Alleen de Tweede Kamer
C
De Eerste en Tweede Kamer
D
Geen enkele Kamer

Slide 10 - Quiz

Door de grondwet van 1848 kwam er scheiding van kerk en staat. Wat betekent dit?
A
De overheid bepaalt welk geloof toegestaan is
B
De overheid bemoeit zich niet met kerken
C
Alleen de kerk betaalt belasting
D
Het christendom werd de officiële staatsgodsdienst

Slide 11 - Quiz

Welke scholen mochten voor 1848 niet bestaan, maar na 1848 wel?
A
Openbare scholen
B
Bijzondere scholen
C
Basisscholen
D
Universiteiten

Slide 12 - Quiz

Paragraaf 1.3: 
Liberalen, conservatieven en confessionelen
Uitleg. Let goed op! Einde van de les = test

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

'' Je mag pas stemmen als je geslaagd bent voor een test die bewijst dat je genoeg weet over politiek''
Goed idee!
Slecht idee!
Weet niet/ geen mening

Slide 15 - Poll

Slide 16 - Slide

Stemleeftijd verlagen van 18 naar 16. Goed idee?
Prima idee!
Geen goed idee.
Weet niet / geen mening

Slide 17 - Poll

Bruggetje naar paragraaf 1.3
Wie mogen stemmen en wie niet?

Wie bepaalt eigenlijk wie wel en niet mogen stemmen?

Hoe dachten verschillende groepen over stemrecht?




Slide 18 - Slide

Paragraaf 1.3
Uitleg + vragen tussendoor!
Let goed op!  
We starten op blz. 22/23


Na uitleg: Aan de slag met de vragen van 1.3

Slide 19 - Slide

Van Willem II naar Willem III
In 1849 overlijdt koning Willem II.
Zijn oudste zoon wilde eerst geen koning worden: 
'' Mijn vader heeft die belachelijke grondwet ondertekend'' 
 --> deze grondwet gaf de koning minder macht.

Uiteindelijk werd hij toch de nieuwe koning: Willem III
Hij probeerde de macht wel terug te krijgen.

Slide 20 - Slide

Willem III probeert macht te krijgen
Koning Willem III probeert om macht terug te krijgen.
Hij benoemde o.a. een conservatief kabinet; (conservatieven vonden, net als de koning, dat het parlement minder macht moest hebben) terwijl de Tweede Kamer vooral liberaal was; een vreemd besluit volgens velen...

Ook stuurde hij de Tweede Kamer naar huis en liet nieuwe verkiezingen houden. Hij hoopte dat er een conservatieve meerderheid zou komen.

Ook dit hielp niet: De conservatieven hadden geen meerderheid

Slide 21 - Slide

Luxemburgse kwestie
Willem III was staatshoofd van Nederland en Luxemburg.
Frankrijk wilde Luxemburg inlijven. In ruil voor geld wilde hij dit wel.

Het land Pruissen was woedend en dreigde met oorlog als Luxemburg naar Frankrijk zou gaan.  Op het laatste moment werd de verkoop afgeblazen. 

Nu was Frankrijk boos en dreigde met oorlog. Uiteindelijk
bleef het bij dreigen; Luxemburg ging niet naar Pruissen
en niet naar Frankrijk. 

Slide 22 - Slide

Gevolgen van Luxemburgse kwestie
Na Luxemburgse kwestie stemde de Tweede Kamer het kabinet weg. De Tweede Kamer was overal buiten gelaten en waren boos. Willem III trok zich niets van de stemming aan; hij liet het kabinet zitten.

Er kwamen weer nieuwe verkiezingen; Uiteindelijk besloot de koning toch om de ministers te ontslaan. 

De liberaal Thorbecke mocht een nieuwe regering vormen. Voortaan zou geen enkel kabinet aanblijven zonder het vertrouwen van de Tweede Kamer. 

Slide 23 - Slide

Aan de slag!
Vraag 1 t/m 10 op blz. 26 en 27. 
Schrijf de antwoorden in je schrift!

Kijk GOED welke bron/tekst je bij elke vraag nodig hebt!

Vragen? Stel ze via de microfoon of in de chat!
Gebruik de tijd goed! 
Over enkele weken:
moduletoets H1 + H6. Deze telt 3x mee!



Slide 24 - Slide

Behoefte aan verandering...
Het parlementair stelsel (politiek systeem waarin parlement laatste woord heeft) had gezegevierd, maar Nederland was nog geen democratie. --> Censuskiesrecht, dus alleen rijkere mannen (hogere burgerij)  mochten stemmen.

Steeds meer liberalen vonden dit niet eerlijk.  De regering kwam alleen maar op voor de belangen van de rijke burgers. 

Slide 25 - Slide

Meer stemrecht, maar niet teveel...
Alleen '' verstandige'' mensen mochten stemmen zeiden de liberalen. Ze moesten dus wel voldoende onderwijs gehad hebben.

1887: censuskiesrecht afgeschaft; nu mochten alle mannen ie genoeg '' geschiktheid'' hadden, ook stemmen. Hoe bepaalde je dat?  --> het parlement mocht dit later nog bepalen.

Slide 26 - Slide

Het Caoutchouc-artikel
Wie '' geschikt'' was, mocht stemmen.
Dit was lastig te betalen, het begip was erg oprekbaar.
Je kon er op allerlei manieren opvatten...
--> Caoutchouc-artikel (Franse woord voor rubber)

Het maakte wel een geleidelijke uitbreiding van het kiesrecht mogelijk!  --> 1888: aantal kiezers verdubbeld! (van 12 naar 25%)

Slide 27 - Slide

Kleine Luyden
Sommige politieke groepen wilden opkwamen voor mensen die weinig te zeggen hadden en niet meetelden (vooral arme arbeiders) --> Ze wilden emancipatie --> achterstanden wegwerken en gelijke rechten krijgen. 

Eerste emancipatiebeweging waren de antirevolutionairen
- Protestantse christenen die opkwamen voor christelijke ideeën.
- Ze waren tegen de invloed van niet-christelijke ideeën. 
- Kleine Luyden werden ze ook wel genoemd. Boeren, arbeiders, winkeliers; ze verdienden te weinig voor het Censuskiesrecht.  

Slide 28 - Slide

Abraham Kuyper...
Liberalen: '' Bij het maken van wetten moet je uitgaan van je verstand, niet van het geloof'' 

Abraham Kuyper (zeer christelijk en leider antirevolutionairen) vond dit verschrikkelijk: '' God staat boven alles,  ook boven de mens'' 

Kuyper wilde dat politici gehoorzaamden aan de Bijbel. 
Daarin stonden volgens Kuyper de bedoelingen van God.

Slide 29 - Slide

Paragraaf 1.3: 
Liberalen, conservatieven en confessionelen
Log in met de gamepin + voornaam!

Slide 30 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
7e uur:
- Korte terugblik naar vorige les: testje met 8 vragen. 
-  Uitleg laatste deel leerstof van 1.3  (over enkele weken moduletoets)
- Aan de slag met de opdrachten!  --> klein groepje samen?
Korte pauze 
8e uur:
- Aan de slag met de opdrachten. --> klein groepje samen? 
- Filmpje + opdracht
- Les afronden + info over huiswerk.  --> Na dit uur mogelijkheid voor uitleg. 


Slide 31 - Slide

Korte terugblik naar paragraaf 1.2
(blz. 22 t/m 24)

Er komen 8 meerkeuzevragen in beeld.
Kies telkens het juiste antwoord!

Hoeveel heb je er goed?
5 goed = voldoende!

Slide 32 - Slide

Waarom wilde Willem III eerst geen koning van Nederland worden?
A
Hij was al koning van Engeland
B
Het parlement wilde hem niet als koning
C
Hij was ontevreden over de grondwet van 1848
D
Hij was tegen het algemeen kiesrecht

Slide 33 - Quiz

Waarom was koning Willem III niet blij met de grondwet van 1848?
A
Hij was kwaad dat de koning minder macht had
B
Hij was tegen de vrijheid van godsdienst
C
Hij was tegen het censuskiesrecht
D
Hij wilde graag meer macht naar het parlement

Slide 34 - Quiz

Met welke 2 landen kreeg Willem III ruzie tijdens de '' Luxemburgse kwestie'' ?
A
Frankrijk en Engeland
B
Engeland en Pruissen
C
België en Frankrijk
D
Frankrijk en Pruissen

Slide 35 - Quiz

Het Caoutchouc-artikel gaf stemrecht aan iedereen die...
A
Genoeg belasting betaalde
B
Genoeg geschiktheid had om te stemmen
C
Lid was van een kerk
D
Een bijzondere school wilde stichten.

Slide 36 - Quiz

Welk gevolg had het Caoutchouc-artikel voor het aantal mensen dat mocht stemmen?
A
Het aantal nam af
B
Het aantal nam toe
C
Het aantal bleef gelijk
D
Niemand mocht meer stemmen

Slide 37 - Quiz

Het verdwijnen van achterstanden en het krijgen van gelijke rechten, noemen we...
A
Emancipatie
B
Onschendbaarheid
C
Grondwetsherziening
D
Hogere burgerij

Slide 38 - Quiz

Wie waren de '' kleine luyden'' ?
A
Protestanten zonder veel inkomen
B
Rijke katholieken
C
Adviseurs van de koning
D
Leden van de Tweede Kamer

Slide 39 - Quiz

Welke uitspraak past het beste bij de Abraham Kuyper, de leider van de antirevolutionairen?
A
'' De koning moet veel meer macht hebben''
B
'' De mens is belangrijker dan God''
C
'' Bij het maken van wetten moet je niet uitgaan van het geloof''
D
'' Alle politici moeten gehoorzamen aan de bijbel''

Slide 40 - Quiz

De schoolstrijd (blz. 24)
In de 19e eeuw in Nederland werd veel gesproken over onderwijs.
2 belangrijke vragen stonden centraal:

1.  Wie mogen er (behalve de overheid) scholen oprichten?
(openbare scholen door overheid / bijzondere scholen met een godsdienst)
2. Wie betaalt er voor die scholen?

--> Over deze vragen ontstond erg veel politiek geruzie. 

Slide 41 - Slide

19e eeuw: verschillende meningen over onderwijs...
Liberalen: 
'' Alleen openbare scholen krijgen geld van de overheid. Bijzondere scholen mogen wel bestaan, maar moeten het zelf maar betalen. Ze krijgen geen cent van de overheid'' 

'' Protestanten en katholieken hebben een achterlijk geloof. Wonderen bestaan niet. Mensen moeten zich niets laten wijsmaken voor priesters en dominees. Mensen moeten op school zelf leren nadenken.'' 


Slide 42 - Slide

Abraham Kuyper & onderwijs
Abraham Kuyper; leider antirevolutionairen & streng christelijk. 

Abraham Kuyper verzette zich tegen de invloed van de liberalen op het onderwijs.

Kuyper wilde dat bijzondere scholen, net als openbare scholen, geld van de overheid kregen. 

Slide 43 - Slide

Schoolstrijd
Abraham Kuyper bleef strijden om de overheid ook geld te laten geven aan bijzondere scholen, net als aan openbare scholen.
--> schoolstrijd! (strijd om financiële gelijkstelling)

In 1879 richtte hij de ARP op: Anti-Revolutionaire Partij. 
--> 1e politieke partij van Nederland!
Liberalen slaan terug en richten de Liberale Unie op. 

Slide 44 - Slide

De strijd van Abraham Kuyper...
Onder leiding van Kuyper richten de protestanten nog veel meer organisaties op: eigen universiteiten, kranten en jeugdverenigingen. 

De protestanten werden steeds meer een aparte groep, afgescheiden van de rest van de samenleving. 

--> Schoolstrijd ging door! Protestanten mochten eigen scholen oprichten   ('' Scholen met den Bijbel'')  maar moesten dit wel zelf betalen. 
De overheid gaf nog steeds geen geld aan bijzondere scholen. 

Slide 45 - Slide

De Katholieken
Ook katholieken begonnen te strijden voor gelijke rechten (emancipatie
- Ze werden vaak achtergesteld (kregen moeilijker banen bij overheid)

Katholieken richtten ook eigen organisaties op. 
Leider: Herman Schaepman. 

Politieke partij: RKSP (Rooms-Katholieke Staatspartij)

Slide 46 - Slide

Vijanden gaan samenwerken
Katholieken & protestanten waren lange tijd vijanden.
Ze waren allebei christelijk, maar hadden verschillende ideeën over het geloof. 

--> In de schoolstrijd stonden ze aan dezelfde kant; ze wilden beiden dat de overheid geld zou geven aan bijzondere scholen!

Katholieken & protestanten zijn confessionelen: politieke groepen die uitgaan van het geloof. 

Slide 47 - Slide

Aan de slag!
Vraag 1 t/m 10 op blz. 26 en 27. 
Schrijf de antwoorden in je schrift!

Kijk GOED welke bron/tekst je bij elke vraag nodig hebt!
Eerste 10 minuten zelfstandig & in stilte. 

Klaar?
 Werk verder aan een ander vak of maak de vragen van 1.1 en 1.2 af die je nog niet had gemaakt. 
Over enkele weken:
moduletoets H1 + H6. Deze telt 3x mee!



Slide 48 - Slide