3T H3

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag:
 paragraaf 3.1: 
- theorie + opdr 2 tm 5
- theorie + opdracht 6 t/m 8, 10 t/m 13


huiswerk: par 3.1 afmaken

Bijzonderheden
Dinsdag flexuren:
oefenen met rente en saldo-berekeningen
Planning deze week:
toets bespreken + par. 3.1

1 / 44
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag:
 paragraaf 3.1: 
- theorie + opdr 2 tm 5
- theorie + opdracht 6 t/m 8, 10 t/m 13


huiswerk: par 3.1 afmaken

Bijzonderheden
Dinsdag flexuren:
oefenen met rente en saldo-berekeningen
Planning deze week:
toets bespreken + par. 3.1

Slide 1 - Slide

paragraaf 3.1
Hoe betaal je?
lesdoelen van vandaag:
- Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil. 
- Je kunt de geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven.
- Je kunt het verschil tussen chartaal en giraal geld uitleggen.
- Je kunt drie manieren van giraal betalen noemen.
- Je kunt met een berekening het saldo op je bankrekening checken.




Slide 2 - Slide

ruilen & functies van geld
blz. 70 en 71
  • directe ruil
  • ruilen van goederen of diensten tegen andere goederen of diensten

  • indirecte ruil
  • goederen of diensten ruilen met behulp van een ruilmiddel (zoals geld)

  • functies van geld
  • ruilmiddel - geld ruilen tegen goederen of diensten
  • spaarmiddel - geld bewaren / opzij leggen
  • rekenmiddel - rekenen met geld, waarde aan producten toekennen

Slide 3 - Slide

Geld heeft drie functies:
Ruilmiddel: goederen of diensten kopen of verkopen met geld.






Slide 4 - Slide

Geld heeft drie functies:
Rekenmiddel: met geld kan ik zien hoeveel iets waard is.



Hoeveel broden?
Door geld hoef je niet langer te gokken hoeveel iets waard is...

Slide 5 - Slide

Geld heeft drie functies:
Rekenmiddel: met geld kan ik zien hoeveel iets waard is.



Door geld hoef je niet langer te gokken hoeveel iets waard is...
8000 euro
2 euro

Slide 6 - Slide

Geld heeft drie functies:
Spaarmiddel: Het geld wat ik niet gebruik, kan ik nu bewaren om het later uit te geven.



Betalen met bijvoorbeeld een paard wordt erg lastig, omdat je een paard slecht kunt bewaren!

Slide 7 - Slide

Sleep de plaatjes en hotspots met omschrijvingen naar de juiste geldfunctie
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel
Ik kan goederen en diensten kopen en verkopen met geld.
Geld dat ik nu niet nodig heb, kan ik bewaren voor later. 
Met geld kan ik zien hoeveel iets waard is. 

Slide 8 - Drag question

Slide 9 - Video

maken: vraag 2 t/m 5       tijd: ongeveer 5 min
Af? Dan verder met 6, 7 en 8
  • 2. direct - indirect - indirect

  • 3a. Er is onduidelijkheid over de waarde van een goed of dienst
  • b. directe ruil, omdat geld dan minder waard wordt. 

  • 4. spaarmiddel -  ruilmiddel - rekenmiddel  

  • 5. geld als rekenmiddel

timer
6:00

Slide 10 - Slide

geld en betalen
blz 72
  • chartaal geld 
  • contante geld, munten en bankbiljetten

  • giraal geld
  • geld op de betaalrekening (bank)

  • manieren van elektronisch betalen:
  • met pinpas (met pincode of contactloos)
  • met mobiel (wallet)
  • creditcard (creditcardmaatschappij schiet voor, achteraf terugbetalen, rente!)

Slide 11 - Slide

maken: vraag 6 t/m  11  (ong. 15 min)
Af? Dan verder met 12, 13       
  • 6. Je chartale geld neemt af, je girale geld neemt toe

  • 7. veiligheid (als er veel contant geld in kas is, kan dat voor onveilige situaties leiden, overval, etc.). /  hoge kosten voor geld tellen e.d.

  • 8a. 371.870 - 10.000 = 361.870
  • b. formule = (nieuw - oud) : oud x 100  
  •    (371.870 -  361.870) : 361.870 x 100 = 2,8 % (denk aan de juiste afronding!)

  • 10a. voordeel: het gaat sneller       nadeel: het is minder veilig
  •  b. contant betalen, dan zie je direct hoeveel je uitgeeft en overhoudt (beter overzicht)

timer
15:00

Slide 12 - Slide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag:
 - nakijken: par 3.1 vraag 10, 11 en 12
- paragraaf 3.2 eerste deel (t/m vraag 8)
- theorie sparen
- maken opdrachten 2 t/m 6
- bespreken opdrachten
- klassikaal vraag 7
- zelf oefenen met vraag 8


Bijzonderheden
Dinsdag flexuren:
oefenen met rente berekenen. 
Vind je dit lastig? Schrijf je dan hiervoor in. 
Planning deze week:
par. 3.2 

Slide 13 - Slide

vraag 11
  • 11a.   iDeal: totaal € 42,92 miljard over  524 miljoen transacties
  • € 42.920.000.000 : 524.000.000 = € 81,9 per transactie gemiddeld
  • Creditcard: € 7.050.000.000 ÷ 95.000.000 = € 74,21
  •  AfterPay: € 450.000.000 ÷ 6.250.000 = € 72
  • b. met de creditcard betaal je pas achteraf, je leent als
    ware geld. 

Slide 14 - Slide

Saldo
blz. 73
  • saldo
  • bedrag op je bankrekening

  • creditsaldo
  • positief saldo, in de plus

  • debetsaldo
  • negatief saldo, in de min
  • Als je rood staat, betaal je (hoge) rente. 


Slide 15 - Slide

vraag 12 en 13
blz. 73
vraag 12. 
  • Creditsaldo                         Debetsaldo
  • Positief saldo                     Negatief saldo
  • Tegoed                                  Rood staan
  • In de plus staan                 In de min staan
  •                                                   Tekort

  • 13.   Oud saldo:      € 124,50 tegoed
  •          Ontvangen:     € 34,75 +
  •          Betaald:          € 548,00 –                  (€ 10 + € 476 + € 62)
  •  Nieuw saldo:      - € 388,75 in de min, dus een debetsaldo


Slide 16 - Slide

paragraaf 3.1
Hoe betaal je?
lesdoelen van vandaag:
- Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil. 
- Je kunt de geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven.
- Je kunt het verschil tussen chartaal en giraal geld uitleggen.
- Je kunt drie manieren van giraal betalen noemen.
- Je kunt met een berekening het saldo op je bankrekening checken.




Slide 17 - Slide

paragraaf 3.2
Waarvoor zou je sparen?
lesdoelen van vandaag:
- Je kunt de drie spaarmotieven noemen en er voorbeelden bij geven.
- Je kunt het verschil tussen vrij opneembaar spaargeld en een spaardeposito uitleggen.
- Je kunt rente berekenen met enkelvoudige rente.
- Je kunt rente berekenen met samengestelde rente.
- Je kunt uitleggen wat het gevolg van inflatie is voor de koopkracht van je spaargeld.








Slide 18 - Slide

Waarom spaar je & hoe?
blz. 74 en 75
  • spaarmotieven
  • sparen voor een doel
  • sparen uit voorzorg
  • sparen voor de rente

  • spaarrekening
  • geld op je rekening, ieder moment opvraagbaar, variabele rente

  • spaardeposito
  • voor langere tijd vast, niet opneembaar, vaste rente

Slide 19 - Slide

maken: vraag 2 t/m 6
Af? Dan lezen: enkelvoudige rente (blz 75)
  • 2.  1. voor een doel: ja, door er telkens wat geld voor in de spaarpot te doen.
  •  2. uit voorzorg: ja, je kunt geld in de spaarpot doen om achter de hand te hebben.
  •  3. voor de rente: nee, want in je spaarpot levert het geen rente op.

  • 3a. Sparen uit voorzorg.
  •  b. Een gezin met kinderen heeft meer kosten, bijv. school- of sportspullen. 
  •  c. Met onvoldoende spaargeld: 40% = 3,2 miljoen   (uit de tekst en de vraag)
  •   Met voldoende spaargeld dus: 100% – 40% = 60%
  •   60% =         3,2 miljoen ÷ 40 × 60 = 4,8 miljoen huishoudens.

  • 4. Op een spaarrekening zetten is veiliger dan spaargeld thuis bewaren.



Slide 20 - Slide

  • vraag 5:
  • alleen de 3e is juist

  • vraag 6:
  • a. omdat zij nog consumenten moeten 'lokken', ze zijn nog niet zo bekend.
  • b. 1,05%- 0,25% = 0,8% meer
  • € 7.500 : 100 x 0,8 = € 60 euro per jaar meer

Enkelvoudige rente:
Maken: vraag 7         -->   klassikaal/ gezamenlijk

Slide 21 - Slide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag:
 - herhalen enkelvoudige rente
- theorie samengestelde rente
- opdrachten maken: 7, 8, 9, 11, 12 en 13


Bijzonderheden
Dinsdag flexuren:
oefenen met rente berekenen. 
Vind je dit lastig? Schrijf je dan hiervoor in. 
Planning deze week:
par. 3.2 

Slide 22 - Slide

5

Slide 23 - Video

03:00
vraag 7c.

€ 6.880 0,25% na 1 jaar en na 7 maanden

Slide 24 - Open question

05:40
Vraag 8 rekenvoorbeeld groene vlak
a. Wat is het rentebedrag na drie jaar?
b. Wat is je spaartegoed na drie jaar?

Slide 25 - Open question

08:22
Vraag 11a. samengestelde rente
a. spaartegoed € 8.120 met 0,4% na 3 jaar
b. rente ontvangen

Slide 26 - Open question

03:00
Vraag 7b.
€ 2.200 1,1% na 1 jaar en na 1 maand

Slide 27 - Open question

03:00
Vraag 7:
a. € 950 0,6% na 1 jaar en na 4 jaar

Slide 28 - Open question

enkelvoudige rente
rentepercentage : 100 x spaarbedrag
vraag 7.
  • 0,6 : 100 x € 950 = € 5,70      /    na 4 jaar    € 5,70 x 4 = € 22,80
  • 1,1 : 100 x € 2.200 = € 24,20     / na 1 maand   € 24,20 : 12 = € 2,02
  • 0,25 : 100 x € 6.880 = € 17,20  /€ 17,20 : 12 x 7 = € 10,03

vraag 8. 
startkapitaal (bedrag na 2e jaar) = € 1.476,22               0,9% rente
  • a. 0,9 : 100 x € 1.476,22 = € 13,29 rente
  • b. € 1.476,22 + € 13,29 = € 1. 489,51


Slide 29 - Slide

Samengestelde rente
rentepercentage : 100 x (spaarbedrag + bijgeschreven rente)
  • 9. 1e jaar: 0,7 : 100 x € 15.800 = € 110,60
  • € 15.800 + € 110,60 = € 15.910,60
  • 2e jaar: 0,7 : 100 x € 15.910,60 = € 111,37
  • € 15.910,60 + € 111,37 = € 16.021,97
  • 3e jaar: 0,7 : 100 x € 16.021,97 = € 112,15
  • € 16.021,97 + € 112,15 = € 16.134,12

  • 10. 0,7 : 100 = 0,007
  • groeifactor = 1 + 0,007 = 1,007
  • jaar 1: €15.800 x 1,007 = € 15.910,60
  • jaar 2: € 15.800 x 1,007 x 1,007 = € 16.021,97

Slide 30 - Slide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag:
 paragraaf 3.2 tweede deel (vrg 8 tm 13))
- theorie samengestelde rente
- nakijken opdracht 8
- maken opdr 9 t/m 13
- nakijken opdrachten 
- start met par. 3.3

Bijzonderheden
A.s. dinsdag flexuren:
oefenen met rente berekenen. 
Vind je dit lastig? Schrijf je dan hiervoor in. 
Planning deze week:
par. 3.2 deel 2 en paragraaf 3.3.

Slide 31 - Slide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon/ iPad uit zicht
Planning vandaag:  paragraaf 3.3
- check huiswerk: par. 3.2 af? + nakijk
- theorie deel 1 par. 3.3
- maken vraag 1 t/m 7
- nakijken
- deel 2 theorie
- maken vraag 8 t/m 13
- evt. nakijken


Bijzonderheden
A.s. dinsdag flexuren:
rekenen met rente en de kredietkosten

Planning deze week:
par. 3.3 en 3.4

Slide 32 - Slide

  • 11a. 0,4 : 100 = 0,004 
  • groeifactor = 1 + 0,004 = 1,004
  • € 8.120 x 1,004 x 1,004 x 1,004 = € 8.217,83
  • b. € 8.217,83 - € 8.120 = € 97,83

  • koopkracht van je spaargeld
  • door rente meer koopkracht
  • --> als de inflatie hoger is dan je rente, neemt je koopkracht af.    

  • 12. neemt toe met 0,2%)   (0,5% - 0,3%)    
     
  • 13a. in de jaren dat de inflatie hoger is dan de rente
  • dus 2013 en vanaf 2017. 
  • b. lastig te zien of dat 2014, 2015 of 2016 is, maar waarschijnlijk;
  • in 2015, namelijk met 1,5% - 0,6% = 0,9%

Slide 33 - Slide

paragraaf 3.2
Waarvoor zou je sparen?
lesdoelen van vandaag:
- Je kunt de drie spaarmotieven noemen en er voorbeelden bij geven.
- Je kunt het verschil tussen vrij opneembaar spaargeld en een spaardeposito uitleggen.
- Je kunt rente berekenen met enkelvoudige rente.
- Je kunt rente berekenen met samengestelde rente.
- Je kunt uitleggen wat het gevolg van inflatie is voor de koopkracht van je spaargeld.








Slide 34 - Slide

paragraaf 3.2
Waarvoor zou je sparen?
lesdoelen van vandaag:
- Je kunt de drie spaarmotieven noemen en er voorbeelden bij geven.
- Je kunt het verschil tussen vrij opneembaar spaargeld en een spaardeposito uitleggen.
- Je kunt rente berekenen met enkelvoudige rente.
- Je kunt rente berekenen met samengestelde rente.
- Je kunt uitleggen wat het gevolg van inflatie is voor de koopkracht van je spaargeld.




Slide 35 - Slide

paragraaf 3.3
Geld lenen kost geld
lesdoelen van vandaag:
  • Je kunt de vier leenmotieven noemen en herkennen.
  • Je kunt de kredietkosten van een lening berekenen.
  • Je kunt de meest voorkomende kredietvormen noemen en herkennen.
  • Je kunt uitleggen hoe een koop op afbetaling werkt.








Slide 36 - Slide

leenmotieven 
theorie blz. 78
  • Door te lenen verhoog je tijdelijk je koopkracht.
  • Voor het lenen van geld betaal je rente.

  • leenmotieven:
  • tijdelijk geldtekort
  • dure aankoop doen
  • onverwacht dringend geld nodig
  • huis kopen


Slide 37 - Slide

kosten van een lening (ook wel krediet genoemd)
blz. 79
  • termijn
  • afgesproken bedrag wat bestaat uit aflossing en rente

  • aflossen
  • terugbetalen van je schuld

  • kredietkosten
  • alles wat je meer terugbetaalt dan je geleend hebt
  • kredietkosten = (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening

                                                                                                                                                        Maken: vraag 1 t/m 7

Slide 38 - Slide

maken: vraag 1 t/m 7
in duo's, fluisterend overleg      af? dan verder met 8 t/m 13
  • 1. zodat mensen nadenken voor ze geld gaan lenen, want ze moeten ook rente terugbetalen

  • 2  a = 2 
  • b = 1
  • c = 3

  • 3a. De één heeft misschien de auto plotseling kapot en echt een nieuwe nodig (onverwacht dringend geld nodig); de ander wil misschien nu een auto kopen omdat ie een mooie tegenkomt. 
  • b. als je een te lange looptijd kiest, kan het zijn dat je nog voor de lening moet betalen terwijl de auto al oud is, kapot is. 

 

Slide 39 - Slide


  • 4. alleen de 3e is juist
     
  • 5a. 3 jaar = 36 maanden
  • maandtermijn = € 456 (dus dit betalen ze per maand terug, 36 maanden lang)
  • € 456 x 36 = € 16.416 in totaal terugbetalen
  • b. € 16.416 - € 15.000 = € 1.416
     
  • 6a. 1. 12 x € 1.291 = € 15.492; € 15.492 - € 15.000 = € 492
  • 2. € 290 x 60 = € 17.400 ; € 17.400 - € 15.000 = € 2.400
  • b. hoe langer je erover doet om af te lossen, hoe meer kredietkosten je betaalt
     
  • 7. 12 x € 219 = € 2.628   ;   € 2.628 - € 2.500 = € 128  aan rente in euro's
  • in procenten berekenen, formule = deel : geheel x 100
  • € 128 : € 2500 x 100 = 5,12%

Slide 40 - Slide

vormen van consumptief krediet (= leningen):
blz. 80 en 81
  • persoonlijke lening
  • afgesproken bedrag, vaste termijnen, vaste rente

  • doorlopend krediet
  • maximumbedrag, tussendoor aflossen en bijlenen, rente variabel 

  • salariskrediet
  • rood staan op je betaalrekening (hoge rente!)

  • koop op afbetaling: 
  • iets kopen wat je in termijnen betaalt                                      

Slide 41 - Slide

Maken: vraag 8 t/m 13
Maken in de les. Wat niet af is, is huiswerk voor volgende week. 

Slide 42 - Slide

paragraaf 3.3
Geld lenen kost geld
lesdoelen van vandaag:
  • Je kunt de vier leenmotieven noemen en herkennen.
  • Je kunt de kredietkosten van een lening berekenen.
  • Je kunt de meest voorkomende kredietvormen noemen en herkennen.
  • Je kunt uitleggen hoe een koop op afbetaling werkt.








Slide 43 - Slide

Hebben we de planning gehaald?
Planning vandaag:  paragraaf 3.3
- theorie deel 1
- maken vraag 1 t/m 7
- nakijken
- deel 2 theorie
- maken vraag 8 t/m 13
- evt. nakijken


Bijzonderheden
A.s. dinsdag flexuren:
rekenen met de kredietkosten

Huiswerk:
par. 3.3 afmaken.

Slide 44 - Slide