16 november

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Klassenregels

Je mobiel en oordopjes zijn uit het zicht.

Je Ipad ligt plat op tafel, tenzij anders aangegeven.

De Ipad wordt alleen gebruikt voor lesdoeleinden.

Je jas hangt op de gang.

Als de docent praat, ben je stil. Je steekt je vinger op als je iets wilt zeggen.

Je eet en drinkt niet tijdens de les.

Je hebt een actieve werkhouding.

Je hebt je leerwerkboek en leesboek mee en maakt je huiswerk.

Lesopbouw

10 minuten lezen

bespreken briefopzet

oefenen spelling

Lesdoel:

Ik herken het voltooid deelwoord

Een voltooid deelwoord (vd) begint vaak met ge-.

Bij een voltooid deelwoord staat altijd een vorm van hebben, zijn of worden. Een voltooid deelwoord staat vaak aan het eind van de zin.

Het voltooide deelwoord van sterke werkwoorden eindigt meestal op -en. Je schrijf het zoals je het zegt.

• Wij zijn snel naar huis gereden.

• Hij heeft in de zee gezwommen.

Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op -d of -t. Maak het voltooid deelwoord langer. Dan hoor je of het -d of -t moet zijn.

• De rekening is betaald. (de betaalde rekening)

• De schoenen zijn ingepakt. (de ingepakte schoenen)

Bij een voltooid deelwoord kun je ook kijken naar 't kofschip-x.

Voor een -d of - t kijk je naar de letter voor de laatste letter:

gegok.      k zit in het 't kofschip-x, dus een -t.

beantwoor.        r zit niet in 't kofschip-x, dus -d.

Filmpje voltooid deelwoord van de methode.

voltooid deelwoord
proeven

1. geproefd
2. geproeft
3. geproeven

Infinitief of voltooid deelwoord?

twijfelen

1. infinitief
2. voltooid deelwoord

ontdekt: persoonsvorm of voltooid deelwoord?

Columbus heeft Amerika ontdekt.

1. persoonsvorm
2. voltooid deelwoord

voltooid deelwoord van:
Bijten

1. bebeten
2. gebaten
3. geboden
4. gebeten

voltooid deelwoord
De hond heeft de kat gebeten.

1. heeft
2. de hond
3. de kat
4. gebeten

Voltooid deelwoord
Hij heeft tegen de docent gelogen.

1. Hij
2. heeft
3. gelogen
4. tegen

Voltooid deelwoord
Hij heeft keihard tegen de bal geschopt.

1. Hij
2. heeft
3. keihard
4. geschopt

't kofschip-x
Hij heeft in de bergen gewandel.

1. t
2. d

't kofschip-x
Zij heeft om geld gevraag.

1. t
2. d

't kofschip-x
Hij heeft de tv daar neergeze.

1. t
2. d

't kofschip-x

Zij is naar Amsterdam gefiets.

1. d
2. t

Werk verder aan je brief of aan hoofdstuk 3 paragraaf 8