Herhaling thema 3 erfelijkheid

Erfelijkheid (genetica)
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Erfelijkheid (genetica)

Slide 1 - Slide

Begrippen die je moet kennen:

genotype - fenotype
dominant - recessief
homozygoot - heterozygoot

Slide 2 - Slide

Genotype: alle erfelijke informatie die vaststaat in het DNA/chromosomen.

Fenotype: het uiterlijk van een organisme.

Slide 3 - Slide

genotype
fenotype

Slide 4 - Slide

fenotype en genotype

Slide 5 - Slide

Genotype
In élke cel van je lichaam staat dezelfde erfelijke informatie 

Mensen hebben in elke lichaamscel 46 chromosomen

Een stukje DNA waar informatie staat over 1 bepaalde eigenschap --> GEN



Slide 6 - Slide

Type oorlel = genetische eigenschap

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wat heb jij?

Slide 9 - Slide

Tweelingen
Een-eiige tweeling: tweeling die uit 1 bevruchtig is ontstaan. Hebben dus precies hetzelfde genotype.

Twee-eiige tweeling: onstaan uit 2 bevruchtingen dus niet hetzelfde genotype.

Slide 10 - Slide

Fenotype
Het fenotype zijn de waarneembare eigenschappen van een organisme

Je kunt je fenotype aanpassen

Deze aanpassingen geef je niet door aan je nakomelingen

Slide 11 - Slide

Genotype + Milieu --> Fenotype

Slide 12 - Slide

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 13 - Quiz

Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.

Slide 14 - Quiz

Ontstaat het fenotype door het genotype?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Heeft een vlo hetzelfde fenotype als de pop waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
hetzelfde fenotype en genotype
D
verschillende genotype en fenotype

Slide 16 - Quiz

Het uiterlijk van een organisme noemen we
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 17 - Quiz

Chromosomen
  • In de celkern van elke cel
  • Mens: 46 chromosomen (= 23 paar)
  • Chromosomen bevatten de erfelijke eigenschappen (genotype)

Slide 18 - Slide

Een baby is een mix van chromosomen van vader en moeder:
2 sets van 23 chromosomen 
(ontstaan na bevruchting van de eicel)
De moeder heeft voor elke erfelijke eigenschap 2 genen. Ze geeft er maar 1 door in haar eicel van elke eigenschap.
De vader heeft dit ook. 

Een baby is dus een mix van de genen.

Slide 19 - Slide

de 46 chromosomen van de mens
= 46 DNA-moleculen

Slide 20 - Slide

44 autosomen + 2 geslachtschromosomen
(XY = man) (vrouw = XX)

Slide 21 - Slide

Geslachtschromosomen
Man: XY
Geslachtscellen: X of Y

Vrouw: XX
In geslachtscellen alleen X-en 

Slide 22 - Slide

Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden

Slide 23 - Quiz

Een chromosoom bevat:
A
Één gen
B
Meerdere genen
C
Één of meerdere genen, afhankelijk van het chromosoom

Slide 24 - Quiz

Bij een kikker bevatten bepaalde cellen per kern in totaal 13 chromosomen. Zijn dit lichaamscellen of geslachtscellen?
A
lichaamscellen
B
geslachtscellen

Slide 25 - Quiz

Krijgt een jongen het X-chromosoom van zijn vader of moeder?
A
vader
B
moeder

Slide 26 - Quiz

Genenparen
Heterozygoot: Aa
Homozygoot: aa of AA
Dominant: A
Recessief: a

Slide 27 - Slide

Genenparen

Slide 28 - Slide

Intermediair fenotype
- Als het onderscheid tussen een dominante en recessieve eigenschap niet zo duidelijk is.
- Als beide genen voor de bloemkleur even sterk zijn. Dus geen van beide is dominant of recessief.

Slide 29 - Slide

Met welke lettercombinatie wordt een persoon aangeduid die heterozygoot is voor zwart haar?
A
Z
B
zz
C
Zz
D
ZZ

Slide 30 - Quiz

Met welke lettercombinatie wordt een persoon aangeduid die homozygoot recessief is voor zwart haar?
A
zz
B
z
C
ZZ
D
Z

Slide 31 - Quiz

Met welke lettercombinatie wordt een persoon aangeduid die homozygoot dominant is voor zwart haar?
A
zz
B
z
C
Z
D
ZZ

Slide 32 - Quiz

Bij rundvee is zwartbont dominant (Z) over roodbont (z). Wat is de kans op een zwartbont kalf, als beide ouders roodbont zijn?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 33 - Quiz

Aan de slag
Maken:
- Opdrachten BS9
- Examentrainer thema 3 "Erfelijkheid"

Foto's van de opdrachten + begrippen inleveren vrijdag 8 januari vóór 16.00 uur via It's Learning. (Bronnen/opdracht)

Slide 34 - Slide