Spelling vervoegen engelse ww en bijv vw

1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Spelling

-bijvoeglijk naamwoorden
- Engelse werkwoorden vervoegen


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat is een bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

bijvoeglijk naamwoord
  • Een werkwoord kan ook worden gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.
  • Deze werkwoorden schrijf je dan.....
  • ZO KORT MOGELIJK 
  • (LET OP UITSPRAAK)

Slide 4 - Slide

zo eenvoudig mogelijk

bijvoeglijk naamwoord van een voltooid deelwoord








sterke werkwoorden 


zwakke werkwoorden



Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Sterke werkwoorden
  • De hond is verlaten. De verlaten hond.
  • De jongen is gevallen. De gevallen jongen.



Slide 6 - Slide

This item has no instructions

De ..... bejaarde.
A
geschrokke
B
geschrokken

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Zwakke werkwoorden bijvoeglijk gebruikt
  • Het vliegtuig landde veilig. Het is geland. 
  • Het gelande vliegtuig. (je hoort gemaakte)

  • Hij kneedde het deeg. Het deeg is gekneed. 
  • Het geknede deeg.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Gisteren beantwoordde ik de mail.
De ... mail.
A
beantwoorde
B
beantwoordde
C
beantwoorden
D
beantwoordden

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Hij verlootte de cadeaus.
De .... cadeaus
A
verlote
B
verlootte
C
verloten
D
verlootten

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

De tuin wordt omgespit.
De ..... tuin

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

De passagier is gered.
De ... passagier.
A
gerede
B
geredde
C
gereden
D
geredden

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden


Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord eindigt meestal op -en


nieuwe stofnamen krijgen geen uitgang

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden
  • Katoen -> katoenen jas
  • ijzer-> ...       kruis   
  • hout -> ....    tafel
  • suède -> suède schoenen
  • plastic -> ....          tas
  • nylon -> ...              jack

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

De vaas is van glas.
De .... vaas.

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Sterke werkwoorden

Slide 16 - Mind map

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Engelse leenwoorden vervoegen

Werkwoorden die geleend zijn uit het Engels, worden vervoegd volgens de Nederlandse regels.


Soms staat er een 'e' voor de uitgang, omdat dat nodig is voor de uitspraak.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Ik-vorm (Engelse leenwoorden)

Slide 19 - Mind map

This item has no instructions

faxen - faxt - faxte - gefaxt
Het ezelsbruggetje van 't ex- kofschip werkt ook bij uit het Engels geleende werkwoorden. 

S-klank

Schrijf eerst de ik-vorm!!!!

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

racen: racet - racete - geracet
  • ik race
  • hij racet
Een extra 'e' om het goed uit te spreken

 De regel van het  't ex- kofschip blijft van toepassing:
racen: 'c' 
én de laatste klank van de ik-vorm is een [s]-klank.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

streamen - streamt - streamde - gestreamd

  • ik stream
  •  de laatste klank van de stam zit niet in ’t ex- kofschip,
  •  'm' zit niet er niet in!
  • met een 'd' in de verleden tijd en het voltooid deelwoord 

(niet met -ed). 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

1. Mijn vader (downloaden) elke dag wel een paar nieuwe liedjes.
A
download
B
downloat
C
downloadt

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

2. (Saven) hij zijn werkstuk op de harde schijf?
A
save
B
saved
C
savet

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

3. Gisteren (crossen) Pim met zijn mountainbike gewoon over het ijs heen!
A
croste
B
crosste
C
crosde

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

4. Vorige week (skaten) Bas en Gijs met zijn tweeën door de straten van Emmen.
A
skaten
B
skateten
C
skateden

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

5. Jouw vriendin heeft op dat feestje met Stan (flirten).
A
geflirt
B
geflird
C
geflirtet

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

6. Tijdens de schoolreis naar Brussel hebben we (raften) over een wilde rivier.
A
gerafft
B
geraffed
C
geraft
D
gerafd

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

7. Had Hidde jou nou (taggen) in die foto op Facebook?
A
getagged
B
getagd
C
getagget
D
getagt

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Zelfstandig werken/ Huiswerk
  • Taalblokken 4e editie 3f!!
  • Grammatica en Spelling 3f
  • Spelling
  • 2.7 Engelse werkwoorden
  • Maak 1,2,4,5,6,7 en 8 (opdracht 3 niet)




Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions