This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Wanneer tijdvak 1?
A
Vanaf het jaar 0
B
Tot ongeveer 3.000 voor Christus
C
10.000-5.000 voor Christus
D
Tussen 1500-1600
Slide 1 - Quiz
Deze afbeelding verwijst naar een periode.....
A
Voor de landbouw revolutie
B
Na de landbouwrevolutie
C
Tijdens de landbouwrevolutie
D
In de tijd van Grieken en Romeinen
Slide 2 - Quiz
Waarom is de landbouwrevolutie geen echte revolutie.
A
Omdat elders in de wereld nomaden bleven bestaan.
B
Omdat het over landbouw gaat en niet over politiek.
C
Revoluties vonden alleen plaats in de 18e eeuw.
D
De overstap naar een agrarisch bestaan duurde duizenden jaren.
Slide 3 - Quiz
Wanneer tijdvak 2, Grieken en Romeinen?
A
3000 v.Chr. tot 500 n.Chr
B
3000 v.Chr. tot 100 n.Chr
C
100 v. Chr tot het jaar 0
D
Prehistorie - 1500
Slide 4 - Quiz
Wanneer stopt de prehistorie in Nederland?
A
3.000 voor Christus
B
Wanneer de Romeinen hier komen
C
Jaar 0
D
123 na Christus
Slide 5 - Quiz
In welke Griekse bestuursvorm is een kleine groep mensen aan de macht die benoemd zijn op basis van hun kwaliteiten?
A
Monarchie
B
Tirannie
C
Aristocratie
D
Oligarchie
Slide 6 - Quiz
In een aristocratie is de macht in handen van....
A
Het volk
B
Een tiran
C
De adel
D
Een dictator
Slide 7 - Quiz
Waarom gingen de Grieken vanaf 750 v. Chr. over tot het stichten van koloniën?
A
door het gebrek aan landbouwgrond
B
om overtollige producten te verkopen
C
verspreiden van de eigen beschaving
D
om zich te verdedigen tegen de Perzen
Slide 8 - Quiz
Welk van de volgende steden is GEEN Griekse polis?
A
Napels
B
Sparta
C
Athene
D
Rome
Slide 9 - Quiz
De Grieken voelden zich één volk. Dat kwam echter beslist NIET door
A
gemeenschappelijke taal
B
Homerus’ heldendichten
C
staatkundige stabiliteit
D
dezelfde godsdienst
Slide 10 - Quiz
Als men het in de Griekse oudheid heeft over een agora, dan wordt bedoeld....
A
Een plein
B
Een tempel
C
Een school
D
een versterkte burcht
Slide 11 - Quiz
Welk KA hoort bij deze afbeelding?
A. De Griekse wetenschap en politiek B. De klassieke vormentaal C. De groei van het Romeinse imperium D De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 12 - Quiz
In de Atheense democratie
A
Was iedereen gelijk
B
mochten mannen en vrouwen vanaf 21 jaar stemmen
C
beslisten de burgers
D
had de koning de meeste macht
Slide 13 - Quiz
Wat gebeurde er precies, wanneer er in het democratische Athene het ostracisme werd toegepast?
A
Over een belangrijk onderwerp werd bij handopsteken gestemd
B
Er werd een ijzeren discipline opgelegd aan het volk
C
Het besluit viel om ten oorlog te trekken
D
Iemand die gevaarlijk werd geacht, werd voor tien jaar verbannen
Slide 14 - Quiz
Rondom welke zee groeide het het Romeinse Rijk?
A
De Noordzee
B
De Middellandse Zee
C
De Zwarte Zee
D
De Baltische Zee
Slide 15 - Quiz
De Romeinen bouwden veel forten langs de Limes. Wat is de Limes?
A
Het gebied rondom Zevenaar
B
De noordgrens langs de Rijn en de Donau
C
De Limes is de Latijnse naam voor Rome
D
Een landbouwgebied in de provincie Sorento waar veel limoenen groeien
Slide 16 - Quiz
De Romeinen veranderden veel in de veroverde gebieden. Welke ontwikkeling vond NIET plaats in die gebieden
A
De Romeinen bouwden nieuwe verharde wegen
B
De Romeinen dwongen de veroverde volken soldaten te leveren voor het Romeinse leger
C
De Romeinen verboden de oorspronkelijke godsdienst
D
De Romeinen voerden belasting in
Slide 17 - Quiz
De Romeinen hadden voor het jaar 300 een polytheïstische godsdienst. Wat wil dat zeggen?
A
Ze hadden een godsdienst met meerder goden
B
Ze hadden een godsdienst met één God.
C
Ze hadden een godsdienst die was samengesteld uit de godsdiensten van alle veroverde gebieden
D
Ze hadden een godsdienst waarin de oppergod Polytheus heet.
Slide 18 - Quiz
Wie had of hadden de leiding in de Romeinse Republiek?
A
De keizer
B
De consuls en de senaat
C
De centurions uit het Romeinse leger
D
De man die de titel Caesar kreeg
Slide 19 - Quiz
Hoe keken de Romeinen aan tegen de cultuur van de oude Grieken?
A
Ze vonden het prachtig en namen het over
B
Ze vonden het verschrikkelijk en het werd verboden
C
Ze keken op de Grieken neer en besteedden er geen aandacht aan
D
Ze vonden het verschrikkelijk en vernietigden het waar ze maar konden.
Slide 20 - Quiz
Tijdvak 3...
A
500-1500
B
100-500
C
500-2022
D
500-1000
Slide 21 - Quiz
Welke zin klopt? Van oudheid naar middeleeuwen was een overgang....
A
van agrarisch urbaan naar agrarisch
B
van agrarisch naar agrarisch urbaan
C
van agrarisch naar ubaan
D
van urbaan naar agrarisch
Slide 22 - Quiz
Missionaris Bonifatius bekeert mensen tot Christendom in NL: bij welk KA hoort hij?
A
Het ontstaan van het christendom
B
verspreiding van het christendom in geheel Europa
C
de reformatie
D
het ontstaan en verspreiden van Islam
Slide 23 - Quiz
Waar is de Islam ontstaan?
A
Arabië
B
China
C
Spanje
D
Turkije
Slide 24 - Quiz
Welke godsdienst is ouder?
A
christendom
B
islam
Slide 25 - Quiz
Welke uitspraak over de islam is juist?
A
De islam is gesticht door de Turk Mohammed
B
Aanhangers van de islam noem je Turken of Arabieren.
C
Het gebedshuis van de islam noem je een moskee.
D
De verspreiding van de islam begon in de tweede eeuw na Christus.
Slide 26 - Quiz
Mohammed is...
A
De stichter en belangrijkste profeet van de islam
B
De stichter van de islam en de zoon van God
C
De belangrijkste profeet van de islam en de zoon van God
D
Hetzelfde als Allah
Slide 27 - Quiz
Opvolgers van Mohammed heten
A
Kaliefen
B
Poitiers
C
Profeten
D
Arabieren
Slide 28 - Quiz
Wat wordt bedoeld met de Reformatie?
A
De hervorming van de kerk die leidde tot een breuk in de Christelijke kerk
B
De splitsing tussen de westelijke christelijke kerk en de Grieks Orthodoxe Kerk
C
Het ontstaan van de Islam
D
Het afsplitsen van het Christelijk geloof van het jodendom
Slide 29 - Quiz
Wat zorgde ervoor dat de Reformatie zich snel verspreidde?
A
De reformanten hadden veel geld
B
De opkomst van de boekdrukkunst
C
De kruistochten
D
Door onderdrukking en dwang
Slide 30 - Quiz
Welke persoon was er een groot voorstander van dat je zelf de Bijbel ging bestuderen
A
Erasmus
B
Luther
C
Calvijn
D
allemaal
Slide 31 - Quiz
Wie had kritiek op aflaten en rijkdom van de kerk
A
Erasmus
B
Luther
C
Calvijn
D
allemaal
Slide 32 - Quiz
Wat vond Luther fout aan de kerk in zijn tijd? Kies het juiste antwoord.