3Ha - woordenschat les 2

Welkom 3Ha
Pak je leesboek. Geen leesboek mee? Kom even naar me toe. 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom 3Ha
Pak je leesboek. Geen leesboek mee? Kom even naar me toe. 

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Lezen
  • Bespreken huiswerk
  • Start H1 Woordenschat: stijlfiguren

Slide 2 - Slide

Toets
Wanneer?
Woensdag 29 september

Wat? 
Lezen H1 + H2 + De Brug onderdeel lezen

Slide 3 - Slide

Stijlfiguren
Herhaling (drommels, drommels en nog eens drommels)
Tegenstelling (die grote jongen met een klein hartje)
Opsomming (zing, vecht, huil, bid, lach, werk, bewonder
Speciale opsommingen
Drieslag (bloed, zweet en tranen)
climax (hij is goed, nee heel goed, nee fantastisch!)
omgekeerde climax (het ging best goed, redelijk, eigenlijk best slecht)
    

Slide 4 - Slide

Stijlfiguren jaar 2
Vergelijking
Personificatie
Metafoor 

Slide 5 - Slide

De vergelijking
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om 
eigenschappen van iets of iemand (het object) 
te benadrukken. 
Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 6 - Slide

Personificatie
De personificatie is een bijzondere vorm van beeldspraak. Hierbij doen we net alsof levenloze dingen iets kunnen wat mensen kunnen. Denk bijvoorbeeld aan tijd die voorbij kruipt,
of aan wind die huilt. Kruipen
en huilen zijn dingen die mensen
wél kunnen, maar dingen niet.

Slide 7 - Slide

De metafoor
De metafoor is uiteraard ook een vorm van beeldspraak. 
Hij lijkt ook een beetje op de vergelijking, maar het object ontbreekt hierbij: alleen het beeld wordt genoemd. Spreekwoorden en veel vaste uitdrukkingen
zijn metaforen. Denk bijvoorbeeld aan: 
'De appel valt nooit ver van de boom.' 
'Wat een zwijnenstal is het hier.'

Slide 8 - Slide

Bespreken huiswerk
Opdracht 2 en 3 van Woordenschat 

Slide 9 - Slide

Opdracht 2
1 personificatie
2 vergelijking
3 herhaling
4 drieslag
5 climax
6 metafoor
7 drieslag
8 tegenstelling

Slide 10 - Slide

Opdracht 3
1 kwetsbaar: slecht beschermd
3 streeft naar: spant zich in voor
4 ecologische: natuurlijke
9 intensief: vaak; veelvuldig
10 verschaffen: bezorgen; geven
12 populaties: volken; gemeenschappen
13 is onomstreden: staat niet ter discussie
14 sceptisch: kritisch twijfelend
16 baseren: laten steunen
18 voorzieningen: middelen; faciliteiten
19 kanttekeningen: kritische opmerkingen

Slide 11 - Slide

Opdracht 3
3 2 geïsoleerde: niet in verbinding staand met
5 riskant: onveilig
6 blokkades: versperringen, hindernissen
7 ecoducten: natuurbruggen, wildviaducten, ecopassages, dierenviaducten, wildwissels
8 effectief: nuttig
11 passage: overtocht
15 bestaansrecht: recht van bestaan
17 inteelt: voortplanting van onderling nauw verwante dieren
20 bevorderen: bijdragen aan, vergroten

Slide 12 - Slide

Opdracht 3
4 - opsomming, verschillende mogelijkheden: bijvoorbeeld: de otter, het damhert en de woelmuis (al. 1); snelwegen, spoorwegen en diverse andere blokkades (al. 2); dassen, boommarters, hagedissen, slangen en muizen (al. 3);
- tegenstelling, verschillende mogelijkheden: bijvoorbeeld kleine ↔ grote (al. 1); riskant ↔ veilig (al. 2);
- climax: niet één, niet vijf, maar bijna tien miljoen euro (al. 4)
5 Bijvoorbeeld: doorsneden (al. 2); steekproeven (al. 4); hangt een prijskaartje (al. 4)

Slide 13 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 4 en 5 van H1 Woordenschat (blz 26).

Slide 14 - Slide