a. Bloedafname kan op twee plaatsen.
Welke twee plaatsen zijn dit? Geef hierbij aan welk bloed erdoor vervoerd wordt én geef een voorbeeld voor welk bloedonderzoek er juist op die plaats bloed wordt afgenomen.
Perifeer/veneus bloed (hand/elleboog), arterieel bloed (binnenkant pols)
b. Benoem de beste plaats voor bloedafname, en geef twee voordelen voor afname bij deze plaats. Beste plaats -> Elleboogplooi -> voordelen -> makkelijk te prikken, groot vat
c. Benoem de twee andere plaatsen die ook goed zijn, maar die ook twee nadelen hebben.
Welke nadelen zijn dit? Hand, voet -> kleinere vaten
Welke consequenties hebben deze? Kleine vaten, aderen kunnen wegrollen
d. Welke vijf contra-indicaties ken je voor afname van bloed? Motiveer elke contra-indicatie.
Geen afname in 1. hematoom, 2. moedervlek, 3. laesie, 4. Ledemaat met oedeem, 5. Ledemaat met infuus
e. Benoem twee risico’s bij het afnemen van bloed via venapunctie. Motiveer elk genoemd risico. Nabloeding (zeker bij anticoagulantia), hematoomvorming
f. Welke risico’s bestaan er voor de verpleegkundige bij het uitvoeren van een venapunctie? Besmetting met vervuild bloed, prikincident -> MIP-melding doen.