Zugspitze, Schritt 19 les 2, periode 3

Willkommen, heute ist Freitag
der 19. April 2024
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Willkommen, heute ist Freitag
der 19. April 2024

Slide 1 - Slide

Lernziel(e)
1. Weet je aan het einde van de les wat het persoonlijk voornaamwoord in de 1e en de 4e naamval is.

2. Kun je de nieuwe woorden van Schritt 18 in opdrachten invullen. 

Slide 2 - Slide

Programma:
**Korte herhaling herhaling
* Leer je de nieuwe woorden uitspreken
* Huiswerk nakijken
* Kijken we een film





Slide 3 - Slide

Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?
Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?

Slide 4 - Slide

Uitleg nieuwe grammatica
Het persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e NV naamval.


Slide 5 - Slide

Stappenplan Grammatica
1. Zoek de PV -> Dit is altijd een werkwoord
2. Zoek dan het onderwerp -> wie + werkwoord
3. Zoek dan het lijdend voorwerp -> Wie/wat + PV + OW

Wir kennen ihn schon sehr lange 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

HUISWERK nakijken
1. Maak van Schritt 18
    Aufgabe 4, 5, 8, 10
2. Maak van Schritt 19
Aufgabe Aufgabe 3, 4, 6 und 9
3. Klaar? Schrijf de nieuwe woorden Nederlands - Duits in je schrift. Woord voor woord!


Slide 8 - Slide

An die Arbeit 
1. Maak van Schritt 18
    Aufgabe 4, 5, 8, 10 

2. Klaar? Schrijf de nieuwe woorden Nederlands - Duits in je      schrift. Woord voor woord!

    


Slide 9 - Slide

Schritt 18, Aufg.4 B

1. Verspätung
2. Schalter
3. Ampel
4. geradeaus
5. Fahrplan



6. pünktlich
7. abfahren
8. Fahrkarte
9. umsteigen
10. kaufen

Slide 10 - Slide

Schritt 18, Aufg.4 C
1. Mein Bruder will immer recht haben.
2. Das Flugzeug ist pünktlich.
3. Wir müssen schnell einsteigen.
4. Kann jemand die Fahrkarten kaufen?
5. Der Bus hat dreißig Minuten Verspätung.
6. Wie heißt der Flughafen in Berlin?
7. Das ist viel zu gefährlich.
8. Die Reise dauert mindestens eine Stunde.

Slide 11 - Slide

Schritt 18, Aufg.5
Deze doen wij samen!

Slide 12 - Slide

Schritt 18, Aufg.6
1. F
2. F
3. R
4. R
5. R
6. F
7. R
8. F
9. R


Slide 13 - Slide

Schritt 18, Aufg.8
1. du
2. ich, ihn
3. uns
4. Wir, sie
5. er, euch
6. dich
7. Sie, sie
8. dich
9. sie
10. mich

Slide 14 - Slide

Schritt 18, Aufg.10
1. die Ampel
2. der Aufzug
3. pünktlich
4. die Durchsage
5. die Fundsachen
6. der Schalter
7. geradeaus
8. mindestens


Slide 15 - Slide

Schritt 19, Aufg.3
1. das Wattestäbchen
2. der Kassenzettel
3. der Kamm
4. die Rasierklinge
5. die Haarspange
6. die Zahnbürste
7. die Tüte
8. die EC–Karte
9. das Wechselgeld
10. das Regal


Slide 16 - Slide

Schritt 19, Aufg.6
1. R
2. F
3. R
4. F
5. R
6. R
7. F
8. F
9. R
10. F



Slide 17 - Slide

Schritt 19, Aufg.9
1. Wc–bril (die WC–Brille).
2. Handschoenen (die Handschuhe).
3. Ei (das Ei).
4. Stoel / tafel (der Stuhl / der Tisch).
5. Slagboom (der Schlagbaum).
6. Spons (der Schwamm).




Slide 18 - Slide

Kijk nu terug naar de lesdoelen:
1. Weet je aan het einde van de les wat het persoonlijk voornaamwoord in de 1e en de 4e naamval is.

2. Kun je de nieuwe woorden van Schritt 18 in opdrachten invullen. 

Slide 19 - Slide

Hausaufgaben für nächste Woche, Kapitel 3

1.  Leren: werkwoorden haben / sein
                    zwakke werkwoorden tegenwoordige tijd
                    leren Wörterliste A, S. 41

2. Maken van Kap. 3:  
     3.3 t/m 3.6, 4.3,  5.2, 6.4, 8.2 , 19.4

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide