Les 32 | Grammatica (quiz voor toets)

Welkom, lieve leerlingen!
Les 32| Grammatica
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom, lieve leerlingen!
Les 32| Grammatica

Slide 1 - Slide

Deze week
  • Maandag: grammatica (zinsdelen)
  • Dinsdag: grammatica
  • Woensdag: grammatica-oefentoets
  • Vrijdag: fictie + nieuwsquiz

Slide 2 - Slide

Na deze les...
... kun je uitleggen wat een zelfstandig werkwoord is
... kun je uitleggen wat een hulpwerkwoord is 
... kun je het verschil tussen zinsdelen en woordsoorten uitleggen

Slide 3 - Slide

Waar of niet waar?
"De persoonsvorm vind je door de tijd in de zin te veranderen."
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Wat is geen woordsoort?
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoordelijk gezegde
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Slide 6 - Open question

Achter welk voornaamwoord kun je een werkwoord zetten?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Quiz

Waar of niet waar.
"Er staat altijd een hulpwerkwoord in een zin."
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Waar staat een lidwoord achter?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Geen van deze

Slide 9 - Quiz

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

Slide 10 - Open question

Noem drie persoonlijk voornaamwoorden

Slide 11 - Open question

Hoe geef je een zinsdeel aan?
A
Zet er een streep onder
B
Geef ze alle kleuren van de regenboog
C
Zet er strepen tussen
D
Streep alle woorden die geen zinsdeel zijn door

Slide 12 - Quiz

Maak een zin met een lang lijdend voorwerp

Slide 13 - Open question

Waar of niet waar:
Een persoonlijk voornaamwoord is altijd hetzelfde als een persoonsvorm
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Kies het antwoord met alleen zelfstandig naamwoorden
A
hij, fiets, zwemmen
B
kaaskroket, lekker, dakpan
C
welke, plant, zwemmen
D
plant, kaaskroket, dakpan

Slide 15 - Quiz

Hoeveel zelfstandig werkwoorden staan er altijd in een zin?
A
0
B
1
C
2
D
Zoveel je wil

Slide 16 - Quiz

Waar of niet waar: 'jullie' is een persoonlijk voornaamwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Maak een zin met een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord en zet eronder welk werkwoord wat is.

Slide 18 - Open question

Noem alle woordsoorten die je moest leren en geef een voorbeeld van iedere woordsoort.
Bijvoorbeeld: zelfstandig naamwoord = kaaskroket

Slide 19 - Open question

Waar of niet waar:
1. 'Het' is een persoonlijk voornaamwoord
2. 'Het' is een lidwoord.
A
1 is waar, 2 is niet waar
B
2 is waar, 1 is niet waar
C
1 is niet waar, 2 is niet waar
D
1 is waar, 2 is waar

Slide 20 - Quiz

Waar of niet waar:
De persoonsvorm is GEEN deel van het werkwoordelijk gezegde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz