Werkwoordspelling in de verleden tijd.
-regelmatige werkwoorden: Als de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd staat, dan gebruik je +te(n) of +de(n).
-je pakt dan de stam van het werkwoord de ik-vorm en je zet daar +te of +de erachter en als er sprake van meervoud is voeg je nog een n toe achter de +te(n) en +de(n).
-Als je niet weet of je +te(n) of +de(n) moet gebruiken bij de verleden tijd, gebruikt je het 't kofschip. Als de laatste letter van de stam wel in 't kofschip staat: +te(n) in de verleden tijd.
Als de laatste letter van de stam niet in 't kofschip staat: +de(n) in de verleden tijd.
-Sommige werkwoorden hebben een veranderde letter, dit zijn de letters die veranderen, zoals bijvoorbeeld de 'z' en de 'v'.
-Voor onregelmatige werkwoorden (sterke werkwoorden) zijn er geen regels die moet je uit je hoofd leren.