Hst 5 woordenschat overdrijving en ironie

Welkom!
Lesdoel:

Jullie weten het verschil tussen overdrijving en ironie en kunnen dit herkennen.


1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Lesdoel:

Jullie weten het verschil tussen overdrijving en ironie en kunnen dit herkennen.


Slide 1 - Slide

Woordenschat hst 5
Schrijvers maken soms gebruik van taalmiddelen om hun teksten afwisselender en aantrekkelijker te maken. 

Ze kunnen daarvoor gebruikmaken van overdrijvingen en ironie.

Slide 2 - Slide

Overdrijving
De schrijver laat iets extra opvallen door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is. 

Bijvoorbeeld: Het was een doodsaaie les. 

Een overdrijving is meestal een vorm van figuurlijk taalgebruik. De schrijver bedoelt niet wat er letterlijk staat. 
Bijvoorbeeld: We moesten eeuwen op de groentesoep wachten.

Slide 3 - Slide

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Gerard gaat dood van de honger.
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quiz

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Die jongens hebben een glaasje te veel op.
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quiz

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Jouw zusje is aan de stevige kant.
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Bevat de volgende zin een overdrijving?

De deeltoets van H5 barst van de fouten.
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Ironie
De schrijver zegt iets op een grappige of een wat spottende manier, waardoor de lezer weet dat het niet serieus bedoeld is. Vaak zegt hij dan het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt. 

Bijvoorbeeld: Geweldig hoor, die twee voor je toets!

Slide 8 - Slide

Voorbeelden van ironie
'Je kletst me de oren van het hoofd', zei de leraar tegen het verlegen meisje.

"Goh, wat ben jij knap, zeg!"

Goh, precies op tijd.

Slide 9 - Slide

Verschil ironie en sarcasme

Ironie: pijnlijke humor, die niet kwetsend bedoeld is.

Sarcasme: pijnlijke humor, die juist wél kwetsend bedoeld is!


Er is geen duidelijke grens te trekken tussen ironie en sarcasme. Ook is dit vaak persoonlijk, maar het gaat om de bedoeling van de spreker!

Slide 10 - Slide

Er volgt zo een oefenopdracht

Letterlijk: De leraar zegt tegen je: “Je hebt een vier gehaald, dat is erg slecht”.

Ironisch: “Je hebt een vier gehaald, dat is een bijzondere prestatie”.


Slide 11 - Slide

Maak de zin ironisch.
Trainer: Ik vind dat jullie je beter moeten inzetten bij de training.

Slide 12 - Open question

Maak de zin ironisch.
Buurman: Ik vind dat jullie je tuin beter bij moeten houden.

Slide 13 - Open question

Vragen?

Slide 14 - Slide

Aan de slag
  • Open de digitale methode
  • Open hst 5 woordenschat
  • Maak alle opdrachten behalve de sterretjesopdrachten 

Dit is huiswerk voor volgende week!
Hebben jullie al je boek? 
www.onlinebibliotheek.nl (lid worden > tot 18 jaar gratis)

Slide 15 - Slide