This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
BONJOUR
Mobiels in de telefoontas
Prend l'ordinateur
Ga naar Lesson-up en log in... (nom - naam)
Prend un livre, un cahier et un stylo
Slide 1 - Slide
Aujourd'hui,
c'est le...
Slide 2 - Slide
Le programme
Objectif: Aan het eind van deze les heb je geluisterd naar een gesprek in een kledingwinkel en begin je aan de voorbereiding van een gesprek voeren in een kledingwinkel.
Qu'est-ce que nous allons faire aujourd'hui?
- Grammaire - info nodig voor spreekvaardigheid - Écouter & regarder: acheter des vêtements
- La dialogue
Slide 3 - Slide
Prend des notes!
Slide 4 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord
Grandes Lignes vwo 2
Chapitre 3 Paragraphe D
(p. 110)
Slide 5 - Slide
Aanwijzend vnw? (Nederlands)
Slide 6 - Mind map
Aanwijzend voornaamwoord
In het Nederlands: deze auto, die auto, dit huis, dat huis.
>> Afhankelijk van de/het.
In het Frans zijn de aanwijzende voornaamwoorden afhankelijk van mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud van het zelfstandig naamwoord.
Slide 7 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord
In het Nederlands dus deze, die, dit, dat. In het Frans:
Mannelijk enkelvoud (medeklinker): CE garçonMannelijk enkelvoud (klinker): CET ami
Vrouwelijk enkelvoud (altijd): CETTE fille / amie
Meervoud (altijd): CES élèves
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Choisis le bon mot. (Deze/die) vélo est à moi.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 10 - Quiz
Choisis le bon mot. (Dit/dat) fille s'appelle Lola.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 11 - Quiz
Choisis le bon mot. (Deze/die) parents sont stricts.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 12 - Quiz
Acheter des vêtements
Slide 13 - Slide
Merci!
Maintenant range ton ordinateur et prend un stylo. On va écouter et regarder.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Acheter des vêtements
Slide 16 - Slide
Conversation dans une boutique
1) Binnenkomst
2) Vertellen wat je zoekt
3) Zeg wat je maat is
4) Wat voor kleur je wil
5) Vertel wat je 'style' is
6) Vraag waar de paskamer is
7) Vraag hoe het staat
8) Vraag hoe duur en zeg hoe je wil betalen
9) Gedag zeggen
Slide 17 - Slide
Welke zin hoort bij wie?
Client
Vendeur
Vous desirez?
Voilà un pantalon, qu'est-ce que vous trouvez?
Vous faites quelle taille?
Où est la cabine d'essayage?
Je cherche un pantalon pour mon travail.
Je fais du 42.
La cabine d'essayage est au fond.
Ce n'est pas trop petit?
Slide 18 - Drag question
De paskamer is achterin.
Waar is de paskamer?
Wat is uw maat?
Ik zoek een broek voor mijn werk.
Ik heb maat 42.
Wat wenst u? Kan ik u helpen?
Is het niet te klein?
En deze broek, wat vindt u?
Vous desirez?
Voilà un pantalon, qu'est-ce que vous trouvez?
Vous faites quelle taille?
Où est la cabine d'essayage?
Je cherche un pantalon pour mon travail.
Je fais du 42.
La cabine d'essayage est au fond.
Ce n'est pas trop petit?
Slide 19 - Drag question
Zet in de goede volgorde...
Hallo, kan ik u helpen?
Ik heb maat 38.
Ik hou van zwart.
Welke kleur wilt u?
Hoe duur is het?
Welke maat heeft u?
Het kost 100 euro.
Ik zoek een jurk voor een feest.
Bonjour, je peux vous aider?
Vous faites quelle taille?
Quelle couleur voulez vous?
Je fais du 38.
Je cherche une robe pour une fête.
Ça fait combien?
Ça fait 100 euros.
J'aime le noir.
Slide 20 - Drag question
Conversation dans une boutique
1) Binnenkomst
2) Vertellen wat je zoekt
3) Zeg wat je maat is
4) Wat voor kleur je wil
5) Vertel wat je 'style' is
6) Vraag waar de paskamer is
7) Vraag hoe het staat
8) Vraag hoe duur en zeg hoe je wil betalen
9) Gedag zeggen
Slide 21 - Slide
Les devoirs 2VE
Apprendre (leren)
Le vocabulaire A & B
Faire (maken)
- C (phrases-clés et parler) en ligne
- Prépare la conversation - les questions et la réaction