Nederlands 1A maandag 22 april DEZE GEBRUIKEN

Welkom bij Nederlands!
- ga rustig zitten
- leg je Nederlandse boek, schrift en etui klaar  

 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 35 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
- ga rustig zitten
- leg je Nederlandse boek, schrift en etui klaar  

 

Slide 1 - Slide

plattegrond!

Slide 2 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
 presentaties

- Taal, blz. 92



Slide 3 - Slide

presentaties 22 april
Milan, Noémie, Jasmijn, Quinten, Dusty
timer
2:00

Slide 4 - Slide

lesdoel
je leert regionale taalverschillen

Slide 5 - Slide

terugblik
moedertaal?
tweede taal?
vreemde taal?

Leg uit

Slide 6 - Slide

huiswerk controleren
opdracht 2, blz. 91
de antwoorden bespreken we samen

Slide 7 - Slide

huiswerk controleren
1 ver-jaar-dags-taart, ver-re-kij--ker, verme-nig-vul-di-gen.
2 Nee, dan is het lastiger. Als Nederlands je moedertaal is, weet je meestal ‘vanzelf’ waar de klemtonen liggen. Dat heb je zo geleerd en dat voel je aan. Anderstaligen moeten de klemtonen leren met regels.
3 De | goochelaar | toverde | een | konijn | uit | zijn | hoge | hoed.
4 Een moedertaalspreker is al in de buik van zijn moeder vertrouwd geraakt met de klemtonen en het ritme van zijn moedertaal. Dit helpt later te begrijpen waar woorden beginnen en eindigen.
5 ‘Bund’ zou wel kunne voorkomen, maar ‘bnund’ niet, want de lettercombinatie ‘bn’ komt niet voor in het Nederlands (behalve in ‘abnormaal’, maar daar zijn het twee lettergrepen).
6 Eigen antwoord.
7 Eigen antwoord.
8 Dat kan, maar dat hoeft niet. We noemen iemand pas tweetalig, als hij een tweede taal (bijna) even goed kent als zijn moedertaal.
9 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Engels, Frans en Duits.
10 Het is makkelijker om Duits te leren, want die taal lijkt meer op het Nederlands dan het Japans (en de letters zijn hetzelfde).

Slide 8 - Slide

antwoorden opdracht 3, blz. 91
EERDER BEKEKEN FRAGMENT EMRE
1 Sommige woorden gebruikt hij alleen op school (waar Hij Nederlands spreekt) en andere woorden alleen thuis (waar hij Turks spreekt). Die woorden kent hij dus maar in één taal. Daarnaast zijn er ook woorden die hij op school en thuis gebruikt: die kent hij in twee talen.
2 Lena leert sneller Nederlands, omdat ze dat zowel op school als met haar vader spreekt. Duits spreekt ze alleen met haar moeder.
3 Als je een taal veel zelf praat, dan leer je hem ook beter.
4 Talen lijken los van elkaar te staan, maar ze zijn eigenlijk met elkaar verbonden (zoals bij de toppen van een ijsberg, zie je niet dat ze onder water met elkaar te maken hebben). Dus als je dingen in de ene taal leert, helpen die ook bij de andere taal.
5
- Je leert makkelijker een derde taal.
- Als je met anderen praat, snap je hun bedoeling beter.
- Je kent meer talen.

Slide 9 - Slide

par 2: taal uit de buurt

opdracht 1, blz. 92 vraag 1 t/m 4 doen we mondeling

Slide 10 - Slide

samen lezen
gele kader blz. 93
tekst 3, blz. 93

Maak vraag 1 t/m 8, van opdracht 2, blz. 93
huiswerk!!

Slide 11 - Slide

vooruitblik
PRESENTEREN
Wie is er volgende week 
aan de beurt
Noteer in je agenda!

Slide 12 - Slide

agenda presenteren:


dinsdag 23 april
Rinze, Ronan, Wouter, Sem
donderdag 25 april
Senna, Berkay, Tibbe, Jaydon


Slide 13 - Slide

jeugdjournaal
we kijken samen

tijdens het kijken, maak je aantekeningen!

daarna bespreken we samen

Slide 14 - Slide

waar ging het nieuws over?
bespreken
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Gegijzeld!
voorlezen

Slide 16 - Slide

terugblik denken

Je boek is nog dicht!
welke vragen kun je gebruiken om de belangrijkste informatie uit een tekst te halen
Schrijf dit op
timer
1:00

Slide 17 - Slide

terugblik delen
overleg dit met je buur en kies de beste antwoorden
timer
1:00

Slide 18 - Slide

boggle! 
wie haalt de meeste punten??

Slide 19 - Slide

het langste woord!
maak het langste woord!
let op: iedere letter maar 1x 
gebruiken!!
timer
3:00

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Link

antwoorden opdracht 1
4 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Dankzij verzamelaars weten we hoe de vorige eeuw er uitzag.
5 a tijd van je overgrootmoeder: houten meubels – kolenkachel – trapharmonium
   b tijd van je oma: radio – stofzuiger – zwart-wittelevisie
   c tijd van je moeder: cassettebandje – fondue – kleurentelevisie
6 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
- Playstation
- Een klok met wijzers
- Afstandsbedieningen (voor de tv, voor de lampen)
- Stopcontacten

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Link

Slide 24 - Link

zelfstandig werken
Maak opdracht 2 t/m 4, blz. 214 en 215

Klaaropdracht: werkblad (bij docent)
timer
15:00

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Link

Huiswerk bespreken

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Link

Slide 29 - Link

terugblik - denken
-noteer: welke tekstdoelen ken je (noem er minimaal 2!!)
                   wat wil de schrijver hiermee bereiken
                   en noem voorbeelden van de tekstsoort hierbij

let op! het boek blijft dicht 







timer
1:30

Slide 30 - Slide

delen
- deel je antwoorden met je buur. Kies samen het beste antwoord. (kies één tekstdoel, wat wil de schrijver hiermee en één voorbeeld)






timer
1:30

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Link

Slide 33 - Link

Slide 34 - Link

Slide 35 - Link