ch3 de passé composé met lastige werkwoorden

Ch 3 klas 3-de passé composé met lastige werkwoorden
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Ch 3 klas 3-de passé composé met lastige werkwoorden

Slide 1 - Slide

ik heb gereisd
A
j'ai voyagée
B
j'ai voyagé
C
je suis voyagé
D
j'ai voyager

Slide 2 - Quiz

wij hebben gehad
A
Nous avons eu
B
nous sommes eu
C
vous êtes eu
D
vous avez eu

Slide 3 - Quiz

Jij hebt gekozen
A
Tu as choisé
B
Tu as choisiré
C
Tu as choisie
D
Tu as choisi

Slide 4 - Quiz

Hij is geweest
A
il est été
B
Il a été
C
Tu as été
D
il est été

Slide 5 - Quiz

Jullie hebben gedaan/gemaakt
A
vous avez fait
B
nous avons fairé
C
vous ont fait
D
vous avez faites

Slide 6 - Quiz

Zij (mmv) hebben genomen
A
elles ont prendre
B
ils ont pris
C
Ils avons pris
D
elles ont prendu

Slide 7 - Quiz

zij (vmv) hebben gewacht
A
Ils ont attendent
B
elles ont attendi
C
ils ont attendé
D
elles ont attendu

Slide 8 - Quiz

Nous avons voyagé
A
zij hebben gereisd
B
wij hebben gereisd
C
jullie reizen
D
zij reizen

Slide 9 - Quiz

Welke twee antwoorden zijn goed?

A
elle est restée
B
elle est resté
C
ils sont restés
D
ils sont restées

Slide 10 - Quiz

Welke twee antwoorden zijn goed?
A
j'ai pris
B
j'ai prendré
C
nous sommes restés
D
nous sommes resté

Slide 11 - Quiz

Wat is: u heeft genomen +
jij hebt gewacht
A
tu as pris
B
tu as attendu
C
vous avez pris
D
vous êtes pris

Slide 12 - Quiz

Wat is: jullie(vmv) zijn aangekomen +
Zij (vmv) zijn gegaan

A
vous êtes arrivées
B
elles avons allées
C
vous avez arrivé
D
elles sont allées

Slide 13 - Quiz

Hoe maak je de passé composé?
A
Een vorm van avoir + voltooid deelwoord
B
Een vorm van avoir of être + voltooid deelwoord
C
alleen een voltooid deelwoord
D
alleen een vorm van être

Slide 14 - Quiz

Met welk hulpwerkwoord worden de meeste Franse werkwoorden vervoegd?
A
avoir
B
être
C
Faire
D
aller

Slide 15 - Quiz

Sommige werkwoorden worden vervoegd met être, bijvoorbeeld:
A
parler, faire, rester,
B
arriver, regarder, avoir
C
alleen het werkwoord "aller"
D
aller, rester, arriver

Slide 16 - Quiz

Als ik met être vervoeg krijgt het volt.deelw een extra....(2 antw zijn goed)
A
extra "e" als de persoon een vrouw/meisje is
B
Niks extra's! Dat is alleen bij het ww "avoir"
C
extra "s" als het meerdere personen zijn
D
in alle gevallen een extra "e" en een extra "s"

Slide 17 - Quiz

Men heeft gehad
zij heeft gekozen
A
On est eu
B
On a eu
C
Elle ai choisi
D
Elle a choisi

Slide 18 - Quiz

wij zijn geweest
ik heb gemaakt/gedaan
A
Nous avons été
B
Nous ont été
C
j'ai fais
D
j'ai fait

Slide 19 - Quiz

U heeft genomen
jij hebt gewacht
A
vous prenez
B
vous avez pris
C
tu as attendu
D
tu attends

Slide 20 - Quiz

wij(mmv) zijn gebleven
zij is geweest
A
nous sont restis
B
nous sommes restés
C
elles ont été
D
elle a été

Slide 21 - Quiz

Wat betekent
nous avons invité
A
u bent uitgenodigd
B
wij zijn uitgenodigd
C
ik nodig jou uit
D
wij hebben uitgenodigd

Slide 22 - Quiz

wat betekent:
Ils ont perdu le match
A
Zij gaan de wedstrijd verliezen
B
Zij(jongens) hebben de wedstrijd verloren
C
Zij (meisjes) hebben de wedstrijd verloren
D
Wij verliezen de wedstrijd

Slide 23 - Quiz