Lundi le 2 octobre (H2d-s40)

Menu du jour
- herhalen passé composé
- herhalen het weer
- apprendre woorden

Bonjour, on est en octobre!

1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Menu du jour
- herhalen passé composé
- herhalen het weer
- apprendre woorden

Bonjour, on est en octobre!

Slide 1 - Slide

Wat is de passé composé?
A
o.t.t ( bijv. ik eet)
B
v.t.t ( bijv. ik heb gegeten)
C
o.v.t ( bijv. ik at)
D
o.t.t.t ( ik zal eten)

Slide 2 - Quiz

Algemene regel passé composé
A
stam+e,es,e,ons,ez,ent
B
stam nous-vorm + ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
hele ww+ ai,as,a,ons,ez,ont
D
avoir/être + volt.dw stam+é

Slide 3 - Quiz

jij hebt gegeten
A
tu as mangé
B
tu as manger
C
tu es mangé
D
tu manges

Slide 4 - Quiz

hij heeft gekeken
A
il as regardé
B
il a regardé
C
il a regarder
D
il as regardés

Slide 5 - Quiz

wij hebben gewoond
A
nous avez habiter
B
vous avons habité
C
nous avons habité
D
nous avons habités

Slide 6 - Quiz

Passé composé
mnl.ev
(il, le livre, Pierre etc.)
vrl.ev.
(elle, la table, Marie etc.)
mnl.mv
(les garçons)
vrl.mv
(les filles)
Wat moet er achter het voltooid deelwoord komen als de passé composé vervoegd wordt met hulpwerkwoord être?
- (niets)
+es
+ e
+s

Slide 7 - Drag question

jullie (mmv) zijn gegaan


A
êtes allée
B
êtes allé
C
êtes allés
D
êtes allées

Slide 8 - Quiz

zij is gevallen


A
elle est tombé
B
elle a tomber
C
elle est tombée
D
elles est tomber

Slide 9 - Quiz

Passé composé
faire
j'ai
prendre
tu as
être
il a
avoir
on a
vouloir
nous avons
 Voltooid deelwoord (onregelmatige)
fait
été
eu
pris
voulu

Slide 10 - Drag question

ik ben geweest
A
je suis été
B
j'ai été
C
j'ai êtré
D
je suis êtré

Slide 11 - Quiz

zij hebben gehad
A
ils ont avoiré
B
ils ont
C
ils avaient
D
ils ont eu

Slide 12 - Quiz

Maak een zin met een passé composé.
mon
père
a
en
train
voyagé

Slide 13 - Drag question

Vervoeg in de passé composé met hulpwerkwoord avoir.
aimer (elle)

Slide 14 - Open question

Vervoeg in de passé composé met hulpwerkwoord avoir.
donner (je)

Slide 15 - Open question

Vervoeg in de passé composé met hulpwerkwoord avoir.
avoir (tu)

Slide 16 - Open question

Vervoeg in de passé composé met hulpwerkwoord avoir.
être (vous)

Slide 17 - Open question

Vervoeg in de passé composé met hulpwerkwoord être.
arriver (ils)

Slide 18 - Open question

Vervoeg in de passé composé met hulpwerkwoord être.
retourner (nous, vmv)

Slide 19 - Open question

Wat voor weer
is het?
A
il fait chaud
B
il neige
C
il pleut
D
il fait beau

Slide 20 - Quiz

het is slecht weer
A
il fait beau
B
il fait froid
C
il fait chaud
D
il fait mauvais

Slide 21 - Quiz

het is mooi weer
A
Il fait beau
B
Il fait chaud
C
Il fait froid.
D
Il fait du soleil

Slide 22 - Quiz

Hoe zeg je: het is warm

Slide 23 - Open question

Hoe zeg je: het sneeuwt

Slide 24 - Open question

Hoe zeg je: ik heb (het) koud

Slide 25 - Open question

Maintenant
- Woorden oefenen met:
1) flitskaarten
2) studygo
3) quizlet
4) andere tool

Les devoirs: leren voor de toets!

A la prochaine!

Slide 26 - Slide