3. Onderwijs




5. Verzorgingsstaat



3. Onderwijs
1 / 24
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson




5. Verzorgingsstaat



3. Onderwijs

Slide 1 - Slide

Voor wie is de verzorgingsstaat?
A
Voor alle mensen die geld nodig hebben
B
Voor alle burgers
C
Voor alle mensen die werkloos zijn
D
Voor alleen de mensen die onder het minimumloon zitten

Slide 2 - Quiz

Solidariteit is:
A
Mensen accepteren ook al hebben ze andere waarden dan jij
B
Altijd zo veel mogelijk mensen het ergens mee eens laten zijn
C
De ultieme middenweg tussen politiek links en rechts
D
Gevoel van saamhorigheid en samen consequenties dragen

Slide 3 - Quiz

Wat is geen gebied waaruit de verzorgingsstaat werkt?
A
Veiligheid en Justitie
B
Gezondheidszorg
C
Onderwijs
D
Sociale zekerheid

Slide 4 - Quiz

In een nachtwakersstaat is er meestal sprake van een vrijemarkteconomie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Wat is een nachtwakersstaat?
A
Samenleving waarin men laat naar bed gaat
B
Samenleving waarin de overheid voor welzijn en welvaart zorgt
C
Samenleving waarin de staat alleen voor de openbare orde zorgt
D
Samenleving waarin de staat alleen voor het welzijn, maar niet voor de welvaart zorgt

Slide 6 - Quiz

Wie ontvangen er allemaal AOW?
A
De mensen die hebben gewerkt boven de 67
B
De mensen die niet hebben gewerkt, boven de 67
C
Alle mensen boven de 67
D
Alleen mensen die premie hebben betaald boven de 67

Slide 7 - Quiz

Wat is niet waar over de participatiesamenleving?
A
De overheid laat nu alles aan de burgers zelf over.
B
De part. komt voort uit noodzakelijke bezuinigingen.
C
We leven in een informatiesamenleving met mondige burgers.
D
Vergrijzing en ontgroening dragen bij aan de hoge kosten.

Slide 8 - Quiz

Welk voorbeeld past goed bij de participatiesamenleving?
A
Mensen moeten hard en lang werken in fabrieken en mijnen
B
Als je in de bijstand komt, krijg je meer dan genoeg geld om van rond te komen
C
Iedereen moet voor zichzelf zijn eigen AOW betalen
D
Bij je oma langsgaan om boodschappen voor haar deur te zetten

Slide 9 - Quiz

Leerdoelen

Aan het eind van deze les kun je uitleggen...

- Wat de Leerplichtwet inhoudt.
- Wat een (start)kwalificatie is. 
- Wat de drie doelen van de overheid op het gebied van onderwijs zijn. 
- Hoe de overheid probeert sociale ongelijkheid terug te dringen. 

Slide 10 - Slide



Leerplichtwet



  • Ingevoerd in 1901. 
  • Iedereen tussen 6 en 12 jaar moet onderwijs volgen (behalve kinderen in de landbouw en meisjes die helpen in het huishouden).
  • Nu: iedereen van 5 tot 16 verplicht naar school

Slide 11 - Slide



Startkwalificatie



  • Sinds 2007: kwalificatieplicht
  • Tot je 18e leerplichtig als je geen startkwalificatie hebt behaald;
    mbo 2-, havo- of vwo-diploma.
  • Overheid probeert hierdoor jouw kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

Slide 12 - Slide

Controle

  • Bij spijbelgedrag grijpt de leerplichtambtenaar in. Controleert of je als leerplichtige ingeschreven staat bij een school.
  • Onderwijsinstellingen worden op kwaliteit beoordeeld door de onderwijsinspectie.
  • Overheid stelt kaders om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken, dit doen ze door voor ieder vak eindtermen vast te stellen. (CSE's)

Slide 13 - Slide


Doelen onderwijs


  1. Zorgen voor een goed opgeleide beroepsbevolking om te kunnen concurreren met het buitenland en in te spelen op de veranderende arbeidsmarkt. 
  2.  Ongelijkheid terugdringen.
  3. Iedereen de kans geven om zijn of haar talenten te ontwikkelen.

Slide 14 - Slide


1. Goed opgeleide beroepsbevolking

  • De arbeidsmarkt verandert voortdurend. 
  • Studenten en werknemers moeten steeds nieuwe stof en vaardigheden leren. 
  •  Meer mensen aan het werk zijn/blijven: minder geld nodig voor uitkeringen. 
  • Goed opgeleide beroepsbevolking betekent niet automatisch een hoogopgeleide beroepsbevolking: want je hebt ook voldoende ambachtslieden nodig. 

Slide 15 - Slide




2. Ongelijkheid terugdringen



  • Sociale ongelijkheid: ongelijke verdeling in de maatschappij van kennis, inkomen, status en (politieke) macht.
  • Kinderen met lageropgeleide ouders kunnen vaak niet het onderwijs krijgen dat ze aan zouden kunnen. 

Slide 16 - Slide


3. Talenten ontwikkelen

  • Mensen met een diploma krijgen vaak een betere baan en verbeteren hun maatschappelijke positie. 
  • Makkelijke doorstroming van vmbo naar mbo of havo, hbo of universiteit. 
  • Brede brugklassen: leerlingen met verschillende adviezen in de eerste jaren van de middelbare school bij elkaar in de klas. Leerlingen krijgen dan meer tijd om er achter te komen op welk niveau zij het beste presteren. 

Slide 17 - Slide



Kansenongelijkheid


  • Erg hoog in het onderwijs. 
  • In vergelijking met 10 jaar geleden gaan meer leerlingen naar de havo of het vwo. 
  • Ook meer leerlingen naar een hogeschool of universiteit. 
  • Belangrijk: steeds meer meisjes! 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

Slide 20 - Video

Wanneer is de leerplichtwet ingevoerd?
A
1349
B
1901
C
1798
D
1946

Slide 21 - Quiz

Tot welke leeftijd ben je leerplichtig?
A
15
B
16
C
17
D
18

Slide 22 - Quiz

Sociale ongelijkheid komt voort uit
A
Verschil in inkomen
B
Verschil in sociaal milieu
C
Verschil in opleiding
D
A, B en C

Slide 23 - Quiz

Wat is sociale ongelijkheid?
A
Groepen mensen die hun rijkdom niet delen
B
Groepen mensen die te lui zijn om te werken
C
Ongelijkheid in hoe de welvaart verdeeld is in een land
D
Ongelijkheid in hoe mensen wonen

Slide 24 - Quiz