18 maart: Cursus 5 Woordsoorten. Oefenen met ww, lw, zn, bn, st.bn. en vz

18 maart: Oefenen cursus 5 alle woordsoorten 
Mavo 1 periode 4
week 26 1e les (18 maart)


1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

18 maart: Oefenen cursus 5 alle woordsoorten 
Mavo 1 periode 4
week 26 1e les (18 maart)


Slide 1 - Slide

Welkom 
plattegrond: 

timer
5:00

Slide 2 - Slide

Planning
Lezen: in je eigen leesboek!
Startopdracht
Herhalen doel 5.1 ,5.3, 5.5, 5.7
~pauze~
Zelfstandig oefenen alle woordsoorten
Afsluiting

timer
10:00

Slide 3 - Slide

Startopdracht
Maak een zin bij dit plaatje waarin
alle woordsoorten zit: 
ww, lw, zn, (st.)bn, vz/vvz 


timer
5:00

Slide 4 - Slide

Doel 




  • Je oefent met lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en (stoffelijk) bijvoeglijke naamwoorden en voegwoorden. 

Slide 5 - Slide

Huiswerk check✓
opdracht 4 blz. 213
1 YouTube = zn
mag = ww
2 de = blw
uur = zn
3 het = blw
Mozart-effect = zn
4 ruimtelijke = bn
verbeteren = ww

5 recent = bn
voor = vz
6 overtuigender = bn
met = vz
een = olw


7 bij = vz
klusjes = zn
prettig = bn
8 helpt = ww
via = vz
overstemt = ww


Slide 6 - Slide

Huiswerk check✓
opdracht 5 blz. 213
concentreren op
2. barst van
3. denken aan
6. afleidt van
7. leidt tot
8. luisteren naar

Rachel concentreert zich op haar huiswerk.
Het barst in deze sloot van de vissen!
Elias denkt de hele dag aan zijn vriendin.
Wil je mij niet zo afleiden van mijn werk met je geklets?
De langdurige hitte leidt tot droogte.
De klas luistert naar de uitleg van de leraar.


Slide 7 - Slide

Grammatica: Woordsoorten



  1. werkwoord: wat iets of iemand doet of overkomt. (ww met onduidelijke betekenis: hebben, kunnen, zijn, mogen)
  2. lidwoord(lw): blw: de, het |  olw: een 
  3. zelfstandig naamwoord: mens, dier, ding, gevoel. Kan je de, het of een vóór zetten, meervoud en verkleinwoord van maken. Ook namen.  
  4. bijvoeglijk naamwoord: zegt iets van een zn. De rode auto. De hond is groot. De houten deur. 
  5. voorzetsel: de 'kooi-woordjes': in, op, onder, tussen, naast, 

Slide 8 - Slide

Inoefenen
Quiz: kan jij woordbenoemen? 
timer
10:00

Slide 9 - Slide


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord

Slide 10 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 11 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Onbepaald lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naanwoord

Slide 12 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 13 - Quiz


Ik heb hele goede cijfers op mijn rapport!  
A
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord

Slide 14 - Quiz


Die plastic fles staat in de koelkast.   
A
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord

Slide 15 - Quiz


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Zelfstandig naamwoord
B
Bepaald lidwoord
C
Bijvoeglijke naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 16 - Quiz


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Zelfstandig naamwoord
B
Bepaald lidwoord
C
Bijvoeglijke naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 17 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken in de oven.
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 18 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken in de oven.
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Onbepaald lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 19 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb gisteren drie hoofdstukken in mijn boek gelezen!
A
Lidwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Werkwoord

Slide 20 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb gisteren drie hoofdstukken in mijn boek gelezen!
A
Lidwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Werkwoord

Slide 21 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Mijn fantastische opa is een held. 
A
Lidwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Werkwoord

Slide 22 - Quiz


Op zaterdag slaapt mijn oudere broer altijd heel lang uit. 
A
Bepaald lidwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quiz


Op zaterdag slaapt mijn oudere broer altijd heel lang uit. 
A
Onbepaald lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Voorzetsel
D
Werkwoord

Slide 24 - Quiz

timer
5:00

Slide 25 - Slide

Aan het werk
Oefen de woordsoorten met de zinnen van het oefenblad. 
timer
10:00

Slide 26 - Slide

Aan het werk
Controleer je werk: 
timer
10:00

Slide 27 - Slide

Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Ik weet wat werkwoorden, lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels zijn. 
  2. Ik kan ze herkennen en benoemen. 
timer
5:00

Slide 28 - Slide

Volgende les 20 maart: 
Oefenen met woordsoorten en ww-spelling 

25 maart: SO Woordsoorten en WW-spelling. 

 Huiswerk: 
5.9 Online woordsoorten
7.14 Online werkwoordspelling
Leer en weet hoe je het moet doen! 

Slide 29 - Slide