(W46 blauw) Onderwerp

Welkom
  1. Huiswerk bespreken
  2. Werkstuk de inleiding
  3. Taal: het onderwerp
  4. Zelfstandig werken
  5. Terugkijken
  6. Nieuwsbegrip


1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 7,8

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom
  1. Huiswerk bespreken
  2. Werkstuk de inleiding
  3. Taal: het onderwerp
  4. Zelfstandig werken
  5. Terugkijken
  6. Nieuwsbegrip


Slide 1 - Slide

Welkom
  1. Huiswerk bespreken
  2. Werkstuk uitleg
  3. Taal: het onderwerp
  4. Terugkijken
  5. Nieuwsbegrip


Slide 2 - Slide

Werkstuk
  • Een soort dun informatieboekje over een onderwerp
  • Je heb een onderwerp gekozen uit de lijst 'aardrijkskunde' of 'geschiedenis' op Junior Einstein
  • Elke week doen we een stukje, de planning staat op Trello. Volg deze planning! Deze week: de inleiding schrijven. 
  • Sla alles op in de gezamenlijke Google Drive map


>>21 december inleveren<<

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden uit de zin. Hoort de persoonsvorm hier ook bij?
A
nee
B
ja

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Video

Het onderwerp in de zin kan ik vinden door de vraag te stellen
"Wie of wat +pv?"
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Juf Suzanne vraagt aan de kinderen wat een persoonsvorm is.
A
juf Suzanne
B
vraagt
C
de kinderen
D
persoonsvorm

Slide 10 - Quiz

Vandaag draag ik een spijkerbroek.

Wat is de persoonsvorm?
A
vandaag
B
draag
C
ik
D
een spijkerbroek

Slide 11 - Quiz

Ik zit aan tafel.

Wat is de persoonsvorm?
A
Ik
B
tafel
C
aan
D
zit

Slide 12 - Quiz

Wij kopen een nieuwe auto.

Wat is de persoonsvorm?
A
kopen
B
wij
C
nieuwe
D
auto

Slide 13 - Quiz

De hond zit op het gras.

Wat is de persoonsvorm?


A
op
B
de hond
C
zit
D
gras

Slide 14 - Quiz

Het is bijna kerstvakantie.

Wat is de persoonsvorm?
A
kerstvakantie
B
is
C
bijna
D
het

Slide 15 - Quiz

De tocht heeft ons twaalf euro gekost.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
de boottocht
B
heeft gekost
C
gekost
D
twaalf

Slide 16 - Quiz

Ik ben naar school gelopen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ik
B
ben
C
naar school
D
gelopen

Slide 17 - Quiz

Hij steekt een lucifer aan.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
steekt
B
hij steekt
C
steekt aan
D
steekt lucifer

Slide 18 - Quiz

De jongen heeft een vis gevangen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
heeft gevangen
B
een vis gevangen
C
de jongen heeft
D
een vis

Slide 19 - Quiz

Hij snijdt de groente met een mes.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
snijdt
B
snijdt groente
C
hij snijdt
D
hij snijdt groente

Slide 20 - Quiz

Dat gebeurt bij ons niet elke dag.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
gebeurt dag
B
gebeurt
C
gebeurt niet elke dag
D
gebeurt elke dag

Slide 21 - Quiz

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 22 - Quiz

De man en de kleine hond
liepen naar huis.
Wat is het onderwerp?
A
De man
B
De man en de kleine hond
C
naar huis
D
de kleine hond

Slide 23 - Quiz

Hij verbrandde zijn hand aan het vuur.

Wat is het onderwerp?
A
hij
B
verbrandde
C
hand
D
vuur

Slide 24 - Quiz

Mijn buurman gleed uit over de vloer.

Wat is het onderwerp?
A
gleed
B
mijn buurman
C
buurman
D
vloer

Slide 25 - Quiz

De kerstboom met de mooie takken staat in de kamer.
A
de kerstboom
B
de mooie takken
C
kerstboom
D
de kerstboom met de mooie takken

Slide 26 - Quiz

succes
tot zo
timer
30:00

Slide 27 - Slide

persoonsvorm

Slide 28 - Mind map

werkwoordelijk
gezegde

Slide 29 - Mind map

onderwerp

Slide 30 - Mind map

Slide 31 - Slide

Dit heb ik geleerd vandaag:

Slide 32 - Open question

huiswerk week 46
  1. Werkstuk: onderwerp kiezen en inleiding schrijven
  2. Nieuwsbegrip

Slide 33 - Slide