Met deze LessonUp herhaal je alle grammatica uit hoofdstuk 4. Lees de uitleg-slides goed en oefen daarna. Sla de uitleg niet over, dan weet je pas of je het snapt. Je kunt mij altijd bereiken voor vragen.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2
This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Grammatik Kapitel 4 (k)
Met deze LessonUp herhaal je alle grammatica uit hoofdstuk 4. Lees de uitleg-slides goed en oefen daarna. Sla de uitleg niet over, dan weet je pas of je het snapt. Je kunt mij altijd bereiken voor vragen.
Slide 1 - Slide
A: bezittelijke voornaamwoorden
welke waren dit ook alweer?
Slide 2 - Slide
Grammatik A: Het bezittelijk voornaamwoord
mijn = mein(e)
jouw = dein(e)
zijn = sein(e)
haar = ihr(e)
ons/onze = unser(e)
jullie = euer/eure
hun = ihr(e)
uw = Ihr(e)
Slide 3 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
die-woorden (vrouwelijk en meervoud) krijgen een -e:
der Sohn (m) = ein Sohn = mein Sohn
die Tochter (v) = eine Tochter = deine Tochter
das Baby (o) = ein Baby = sein Baby
die Kinder (mv)= keine Kinder = unsere Kinder
Slide 4 - Slide
............ (u) Tasche (v) ist noch hier.
A
uwe
B
ihr
C
Ihr
D
Ihre
Slide 5 - Quiz
...............(mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein
Slide 6 - Quiz
Grammatik B: möchten
möchten betekent dat je iets graag zou willen
ich möchte
du möchtest
er/sie/es möchte
wir möchten
ihr möchtet
sie/Sie möchten
Slide 7 - Slide
Het werkwoord gebruiken
1. ontleed de zin
2. om wat voor persoon gaat het?
3. Kies de juiste vorm
Wir ............... ein Eis.
Leroy ................ ein Eis.
Slide 8 - Slide
'möchten' --> wat betekende dit ook alweer, oftewel wanneer gebruik je dit werkwoord?
Slide 9 - Open question
wat is de ihr-vorm van möchten?
Slide 10 - Open question
Vul 'möchten' in de goede vorm in.
Du ......................... ein Eis.
Slide 11 - Open question
Vul de goede vorm van 'möchten' in.
Reese und Leroy .............. ein Eis.
Slide 12 - Open question
Grammatik C: de maanden
De maanden! Sommige lijken op de maanden in het Nederlands, andere juist niet. Wat weet je er nog van?
Slide 13 - Slide
Wat weet je nog wat de belangrijkste punten bij de maanden zijn?
Slide 14 - Open question
welke maanden zijn in het Nederlands en Duits verschillend? Schrijf de Duitse vormen op.
Slide 15 - Open question
Welk woord komt er ook alweer voor als je wilt zeggen dat iets 'in' een maand gebeurt?
Slide 16 - Open question
Vertaal het Nederlandse stukje.
Wir fahren 'in maart' nach Deutschland.
Slide 17 - Open question
De laatste: Grammatik D
Deze gaat over de datum in het Duits. Wat weet je hier nog over?
Slide 18 - Slide
Wat zijn de 2 belangrijkste dingen bij de datum in het Duits?