Tussen de twee hoofdzinnen in een nevenschikking staat een (nevenschikkend) voegwoord: want, maar, en, of, dus.
- Ik fiets graag, (maar) mijn vriend gaat altijd met de auto.
- Morgen vertrekken we naar Frankrijk, (dus) we zijn nu de koffers aan het pakken.
- Natuurlijk begrijp ik het probleem, (maar) waarom heb je mijn hulp niet gevraagd?
Havo: Maak opdracht 5, 6, 7 en 9 (van Grammatica 2.7)