Lezen in een boek (zorg dat je boek uit is na de vakantie)
Lezen H3 Je leert over tekstverbanden en signaalwoorden. Lezen H4 Je leert over feiten, meningen en argumenten.
Woordenschat H4
Je leert over rijmende uitdrukkingen.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
This lesson contains 17 slides, with text slides.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
Doelen
Lezen in een boek (zorg dat je boek uit is na de vakantie)
Lezen H3 Je leert over tekstverbanden en signaalwoorden. Lezen H4 Je leert over feiten, meningen en argumenten.
Woordenschat H4
Je leert over rijmende uitdrukkingen.
Slide 1 - Slide
Lezen
timer
20:00
Slide 2 - Slide
H3: Lezen
Doel: Je leert over tekstverbanden en signaalwoorden.
Filmpje ?
Slide 3 - Slide
Tekstverband
doel-middelverband
vergelijkend verband
samenvattend verband
Signaalwoorden
opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals - ook de vergrotende trap: meer/groter/beter
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al
Maken
5 en 7
timer
15:00
Slide 4 - Slide
Lezen H4
Feiten, meningen en argumenten
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn.
Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.
Slide 5 - Slide
Feit
– Het Paleis op de Dam staat in Amsterdam.
– Het Paleis op de Dam heeft een knaloranje voordeur.
De eerste zin is een voorbeeld van een waar feit; de tweede zin is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt beide feiten controleren door naar de Dam in Amsterdam te gaan.
Slide 6 - Slide
Mening
Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.
Slide 7 - Slide
Argument
Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers:
– Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. (= mening) Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)
Slide 8 - Slide
Feiten, meningen en argumenten
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn.
Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.
Lezen H4:
Maken opdracht 6-7 online
timer
15:00
Slide 9 - Slide
Woordenschat H4
Je leert over rijmende uitdrukkingen
Start:
Vul de ontbrekende woorden in.
Ken je de uitdrukkingen?
Slide 10 - Slide
Rijmende uitdrukkingen
In veel uitdrukkingen staan woordparen. Als deze woorden op elkaar rijmen, spreken we van rijmende uitdrukkingen.
Slide 11 - Slide
– beginrijm of alliteratie: voor dag en dauw;
Slide 12 - Slide
– eindrijm: met hand en tand.
De volgorde van deze woordparen staat vast; je zegt bijvoorbeeld niet voor dauw en dag of met tand en hand.
Slide 13 - Slide
In langere uitdrukkingen of spreekwoorden kunnen ook rijmende woordparen voorkomen:
– Baat het niet, dan schaadt het niet.
Dit betekent: Het helpt misschien niet, maar het kan ook geen kwaad.
Slide 14 - Slide
– Een ezel stoot zich in het gemeen niet tweemaal aan dezelfde steen.
Dit betekent: Meestal maak je niet twee keer dezelfde fout.
Slide 15 - Slide
Rijmende uitdrukkingen
In veel uitdrukkingen staan woordparen. Als deze woorden op elkaar rijmen, spreken we van rijmende uitdrukkingen.