Klas 3 Schrijven les 3

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Heb je ook voor me oma
boodschappen
meegenomen?

Slide 4 - Mind map

Hun hebben
voor economie een opdracht
van meneer Huising
gekregen.

Slide 5 - Mind map

Heb je jou tas laten
liggen bij gym?

Slide 6 - Mind map

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Me of mijn?
me > verwijst naar een persoon     
          (je kunt in plaats van me ook mij invullen)
           Ik heb ME pijn gedaan toen ik van mijn fiets viel.

Mijn > verwijst naar een bezit; eigendom; het is van jou
           Mijn broer heeft mijn telefoon afgepakt.


Slide 9 - Slide

Jou of jouw 
Jou > verwijst ook weer naar een persoon
             Ik haal jou vanmiddag om 16 uur op.

Jouw > dit geeft weer een bezit/eigendom aan
                Ik heb jouw tas per ongeluk meegenomen.

Slide 10 - Slide

Hen of hun?
Hen > na een voorzetsel > ik heb het cadeau aan hen gegeven
                                                        ik heb het nieuws aan hen verteld
                                                        ik heb voor hen gekookt
 
          > als het een LV is    > ik heb hen gebeld
           (lijdend voorwerp)  > hij heeft hen allemaal ontslagen

Slide 11 - Slide

HUN
Hun gebruik je als je er een voorzetsel voor kunt DENKEN.
Dit voorzetsel staat dus NIET in de zin.

Een paar voorbeelden:
Ik heb (aan) HUN de brief gegeven.
Ik heb (aan) HUN het goede nieuws verteld.
Ik schenk (voor) HUN een glas cola in.

Slide 12 - Slide

Even in het kort...
Het is dus altijd...

.....     aan hen         OF         hun
.....     voor hen       OF          hun

Slide 13 - Slide

Ik heb hem wel eens ontmoet,
maar ken hem niet goed.
A
goed
B
fout

Slide 14 - Quiz

Hij deed net alsof hij haar al jaren kon.
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quiz

Ik laat die beslissing aan hun over.
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quiz

Het is hun vakantie, zij moeten de beslissing nemen.
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

Waar is me telefoon gebleven?
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

Een uur geleden is jou fiets gestolen.
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quiz

Ik pik jouw om 4 uur op, okee?
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quiz

Emmeloord is voor hun veel te ver om te fietsen.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

Ik heb voor hen een ontbijt gemaakt.
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quiz

Ik heb hen het nieuws verteld.
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide