This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Thema 7 Stevigheid en beweging
Oefenopdrachten
Slide 1 - Slide
7.1 Het skelet van de mens
Slide 2 - Slide
Nummer 3
Nummer 7
Nummer 14
Nummer 15
Nummer 19
Nummer 23
Kuitbeen
Scheenbeen
Handwortelbeentje
Wervelkolom
Schouderblad
Sleutelbeen
Slide 3 - Drag question
Wat zijn de taken van het skelet?
A
stevigheid en vorm
B
stevigheid, vorm en bescherming
C
stevigheid, vorm, bescherming en beweging
D
stevigheid, vorm, bescherming, beweging en stilstaan
Slide 4 - Quiz
Welke functie van het skelet zie je het beste terug bij de schedel?
A
Het skelet geeft vorm aan het lichaam
B
Het skelet beschermt kwetsbare organen
C
Het skelet maakt het lichaam stevig
D
Het skelet zorgt dat het lichaam kan bewegen
Slide 5 - Quiz
Topganger
Teenganger
Zoolganger
Slide 6 - Drag question
7.2 Kraakbeenweefsel en beenweefsel
Slide 7 - Slide
Geel beenmerg
Rood beenmerg
vet opslag
Aanmaak van bloedcellen
Platte beenderen
Pijpbeenderen
Slide 8 - Drag question
Zorgt kalk of lijmstof voor stevigheid?
A
Kalk
B
Lijmstof
Slide 9 - Quiz
Waaruit bestaan botten?
A
lijmstof
B
kraakbeen
C
kalk en kraakbeen
D
kalk en lijmstof
Slide 10 - Quiz
7.3 Beenverbindingen
Slide 11 - Slide
Gewricht
Naad
Vergroeid
Kraakbeen
Slide 12 - Drag question
Er is geen beweging mogelijk bij de volgende beenverbindingen
A
Naden
B
Gewricht
C
Kraakbeen
D
Vergroeid
Slide 13 - Quiz
Welke beenverbinding is het meest beweeglijk
A
Kraakbeen
B
Naad
C
Vergroeid
D
Gewricht
Slide 14 - Quiz
Welke beenverbinding zit er tussen de wervels?
A
Naden
B
Vergroeid
C
Kraakbeen
D
Gewricht
Slide 15 - Quiz
Welk type beenverbinding is er te vinden tussen de ribben en het borstbeen?
A
Vergroeiing
B
Naadverbinding
C
Kraakbeenverbinding
D
Gewricht
Slide 16 - Quiz
Kraakbeen is een
A
beenverbinding waardoor er een heel veel beweging mogelijk is, bijv. bij de ribben
B
beenverbinding waardoor er een geen beweging mogelijk is, bijv. bij de ribben
C
beenverbinding waardoor er een beetje beweging mogelijk is, bijv. bij de ribben
D
verbinding tussen 2 kraakbeenlaagjes
Slide 17 - Quiz
Naadverbinding Wat is waar?
A
1) botverbinding waardoor er geen beweging mogelijk is
2) bijv. bij de elleboog
B
1) beenverbinding waardoor er geen beweging mogelijk is
2) bijv. het kniegewricht
C
1) kraakbeenverbinding waardoor er veel beweging mogelijk is
2) bijv. bij de schedelbeenderen
D
1) beenverbinding waardoor er geen beweging mogelijk is
2) bijv. bij de schedelbeenderen
Slide 18 - Quiz
ontspannen
Samengetrokken
Verbinding door kraakbeen
Scharnier-gewricht
kogel
gewricht
Slide 19 - Drag question
Wat is het meest bewegelijk gewricht?
A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
C
rolgewricht
Slide 20 - Quiz
Waardoor kunnen botten in een gewricht gemakkelijk langs elkaar bewegen?
A
Door gewrichtssmeer
B
Door gewrichtsbanden
C
Door kraakbeen
D
Door de beenverbinding
Slide 21 - Quiz
Sleep de beenverbinding naar de juiste beenderen
Twee teenkootjes
De wervels van het heiligbeen
Het heupbeen en het dijbeen
Ribben en het borstbeen
Gewricht
Vergroeid
Gewricht
Kraakbeen
Slide 22 - Drag question
Soort gewricht
A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
C
rolgewricht
D
draaikogelgewricht
Slide 23 - Quiz
Welk gewricht is dit?
A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
C
Rolgericht
D
Atlas en draaier
Slide 24 - Quiz
Wat voor soort gewricht is B
A
Kogelgewricht
B
Scharniergewricht
C
Rolgewricht
Slide 25 - Quiz
Welk gewricht is dit?
A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
C
Rolgewricht
Slide 26 - Quiz
Wat voor soort gewricht is C?
A
Kogelgewricht
B
Scharniergewricht
C
Rolgewricht
D
Eivormig gewricht
Slide 27 - Quiz
Hoe heet gewricht nummer 5?
A
rolgewricht
B
zadelgewricht
C
scharniergewricht
D
eivormiggewricht
Slide 28 - Quiz
Gewrichtskogel
Gewrichtskapsel
Gewrichtskom
Slide 29 - Drag question
Gewrichtssmeer
Gewrichtskapsel
Kapselband
Kraakbeenlaagje
Houdt botten bij elkaar
Geeft extra stevigheid aan grote gewrichten
Bescherming van botten tegen slijtage
Soepel bewegen van het gewricht
Slide 30 - Drag question
7.4 Spieren
Slide 31 - Slide
Hoe noem je 2 tegengesteld werkende spieren?
A
Synergisten
B
Willekeurigw spieren
C
Onwillekeurige spieren
D
Antagonisten
Slide 32 - Quiz
Waar zitten pezen?
A
Tussen 2 gewrichten
B
Tussen botten en spieren
C
Tussen gewrichten en spieren
D
Tussen 2 spieren
Slide 33 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van groot naar klein
A
Spieren
spiercellen
spierstelsel
B
Spierstelsel
Spieren
Spiercellen
C
Spiercellen
spieren
spierstelsel
Slide 34 - Quiz
Als een spier samentrekt:
hoe lang kun jij dit?
De plank is een statische oefening, wat inhoudt dat je je lichaam een tijdje in een bepaalde houding moet houden zonder te bewegen.
A
wordt de spier korter en dunner
B
wordt de spier langer en dikker
C
wordt de spier korter en dikker
D
wordt de spier langer en dunner
Slide 35 - Quiz
Beweging ontstaat doordat .... 1 .... kunnen samentrekken.
.... 2 .... kunnen niet samentrekken, maar zorgen voor verbinding met het bot.
A
1: spieren
2: spieren
B
1: pezen
2: pezen
C
1: pezen
2: spieren
D
1: spieren
2: pezen
Slide 36 - Quiz
7.5 Houding en beweging
Slide 37 - Slide
Hier zie je
A
geen goede lichaamshouding
B
een goede lichaamshouding
Slide 38 - Quiz
Wat kun je zeggen over de wervelkolom van deze jongen
A
Deze heeft een dubbele S-vorm
B
Deze heeft GEEN dubbele S-vorm
C
Deze heeft een S-vorm
D
Deze heeft GEEN
S-vorm
Slide 39 - Quiz
Waarom mag je bij het tillen je wervelkolom niet helemaal buigen?
A
Dan verschuiven de wervels
B
Dan verschuiven de kraakbeenschijven
C
Dan worden de wervels aan 1 kant helemaal platgedrukt
D
Dan worden de kraakbeenschijven aan 1 kant platgedrukt
Slide 40 - Quiz
Sleep de persoon naar het vakje waar hij bij hoort.
Goede houding
Slechte houding
Slide 41 - Drag question
Bij welke plaatje heeft de persoon een goede houding?
A B C
A
B
C
Slide 42 - Quiz
7.6 Blessures
Slide 43 - Slide
Opdracht 32.
Wat hoort bij elkaar? Sleep ze naar elkaar toe
de arm is uit de kom
door een stomp heb ik een blauwe plek
het gewrichtskapsel en de kapselbanden zijn beschadigd
kneuzing
verzikking
ontwrichting
Slide 44 - Drag question
Welke van onderstaande keuzes is een blessure aan bot of gewricht?
A
kneuzing
B
ontwrichting
C
bloeduitstorting
D
blauwe plek
Slide 45 - Quiz
Welke blessure zie je in de afbeelding? Let op: je ziet voor-en zij-aanzicht
A
Kneuzing
B
Botbreuk
C
Ontwrichting
D
Spierscheuring
Slide 46 - Quiz
Beschadiging van een weefsel, zonder dat er iets breekt of scheurt
A
Verzwikking
B
Kneuzing
C
Voetbalknie
Slide 47 - Quiz
Deze persoon heeft haar gewrichtskapsel te ver uitgerekt. Dit noemen wij een...?
A
Kneuzing
B
Ontwrichting
C
Verstuiking
D
Spierscheuring
Slide 48 - Quiz
Wat is geen effect van een goede warming-up?
A
De hartslag gaat omhoog
B
De kans op blessures wordt kleiner
C
De spieren worden opgewarmd
D
Je verbrand de meeste calorieën
Slide 49 - Quiz
Welke blessure is een vorm van RSI?
A
verzwikte enkel
B
muisarm
C
tenniselleboog
D
Zweepslag
Slide 50 - Quiz
Opdracht 31.
Sharon heeft tijdens het skien haar scheenbeen gebroken en moet naar het ziekenhuis. hierna staat wat er in het ziekenhuis is gebeurt. zet ze op volgorden.
1
2
3
Sharon krijgt gipsverband om haar been.
De arts zet de scheenbeen op goede stand.
De arts laat een rontgenfoto maken.
Slide 51 - Drag question
Opdracht 34.
Vul de volgende zinnen in door de goede woorden er naar te sleepen.
Je kunt de kans op een sportblessure verminderen door voor je begint een ________ te doen
Een warming-up begint meestal met ___________ lopen
Door een warming-up stroomt er meer ___________ naar je spieren
Bij een warming-up horen ook ________
Door sporten komen er afvlstoffen in de ____________
Door nadat je gesport hebt een __________ te doen heb je minder last van spierpijn
Een warme douche zorgt voor een goede ___________ van spieren