Giving advice

What advice would you give to someone who is having a bad day?
1 / 31
next
Slide 1: Mind map
EngelsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

What advice would you give to someone who is having a bad day?

Slide 1 - Mind map

Hoe zou je iemand vertellen dat diegene rust moet nemen?

Slide 2 - Open question

Hoe zou je tegen iemand zeggen dat diegene het advies van de dokter moet opvolgen?

Slide 3 - Open question

Iemand zegt dit tegen jou: ''I am not feeling well. I feel tired.''
Hoe reageer jij?

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Video

If you want to work in the USA, you ______ speak proper English
A
Should
B
Must
C
Have to

Slide 6 - Quiz

13. Tomorrow is Sunday, so I _____ go to school!
A
Shouldn't
B
Mustn't
C
Don't have to

Slide 7 - Quiz

14. I ___ remember to feed the dog.
A
Should
B
Must
C
Have to

Slide 8 - Quiz

15. If you follow my advice, it ____ be easy.
A
Should
B
Must
C
Has to

Slide 9 - Quiz

Hulpwerkwoorden
should = zou moeten
must = moeten
have/has (got) to = iets moet van iemand anders

Slide 10 - Slide

Should
Should = zou (niet) moeten.

Formule: Should  (+not) + hele werkwoord

jij vindt dat iets (niet) zou moeten.
Je geeft een advies.
Je raadt iets af.

Slide 11 - Slide

Must

Must (+not) + hele werkwoord


Jij vindt dat iets (niet) moet. (krachtiger dan should)

Het is heel belangrijk, het kan niet anders of het is verplicht.


You must have a valid ticket in order to enter.
I must finish this essay today. I’m going out tomorrow.

Slide 12 - Slide

Have to

has/have to + hele werkwoord


Iets moet van iemand anders, niet van jou.

'Het is nodig' -> noodzaak

Mum says I have to do the dishes.
I have to finish this essay today. We have to hand them in tomorrow

Slide 13 - Slide

Have to in ontkenningen

Als je have to in ontkennende zinnen gebruikt, dan verandert de betekenis van 'moeten' in 'niet hoeven'.


Don't have to + hele werkwoord 
Doesn't have to + hele werkwoord

She doesn't have to walk her dog.

Slide 14 - Slide

I think people ... recycle more paper and glass.
A
have to
B
must
C
should
D
mustn't

Slide 15 - Quiz

The museum is free. You ... pay.
A
shouldn't
B
mustn't
C
don't have to
D
should

Slide 16 - Quiz

You ... park here. It's an emergency exit.
A
mustn't
B
must
C
have to
D
don't have to

Slide 17 - Quiz

You ... smoke. It's bad for you.
A
must
B
should
C
don't have to
D
shouldn't

Slide 18 - Quiz

I ... wear a uniform when I am at school.
A
must
B
have to
C
should
D
musn't

Slide 19 - Quiz

Mark's a sales representative. He ... travel a lot.
A
must
B
has to
C
should
D
mustn't

Slide 20 - Quiz

Should
Hoe ?
Should/should not + het hele werkwoord
Wanneer?
Als jij vindt dat iets (niet) zou moeten. 
Je geeft advies of je raad iets af.

Slide 21 - Slide

Voorbeelden
We should invite Kate to our birthday party.
You shouldn't go to bed so late.
He should eat less candy.

Slide 22 - Slide

Must
Hoe ?
must/must not + het hele werkwoord
Wanneer?
Als jij vindt dat iets (niet) moet.
Must is krachtiger dan should.

Slide 23 - Slide

Voorbeelden
You mustn't talk during his presentation.
They must wear a suit to the interview.

Slide 24 - Slide

Has to
Hoe ?
has to/have to + hele werkwoord
Wanneer?
zekerheid, noodzaak of verplichting
wanneer iets moet van iemand anders / een regel of wet.

Slide 25 - Slide

Voorbeelden
This answer has to be correct (zekerheid)
The soup has to be stirred continiously to prevent burning.(noodzaak)
They have to wear a school uniform. (verplichting)
They have to be home at eight o'clock. (verplichting)

Slide 26 - Slide

Don't/doesn't have to
Hoe"?
don't have to/ doesn't have to + hele werkwoord
Wanneer?
Het betekent dan 'niet hoeven'.
Je geeft aan dat er geen verplichting is. 
(het hoeft niet persé) 


Slide 27 - Slide

om aan te geven dat iemand anders vindt dat iets moet.
advies of een suggestie geven. 
verplichtend!

should

must

have to

Slide 28 - Drag question

Wat is May en Might?
May wordt ook gebruikt om te praten over dingen die waarschijnlijk gaan gebeuren.

Might wordt ook gebruikt om te praten over dingen die heel misschien gaan gebeuren.

Slide 29 - Slide

May/Might
May en might worden beiden gebruikt om aan te geven dat iets misschien zou kunnen gebeuren. De kans is klein bij het gebruik van may, nog kleiner bij might
- It may snow tonight.
- I might win the lottery.

May wordt ook gebruikt om te praten over dingen die waarschijnlijk gaan gebeuren.

Might wordt ook gebruikt om te praten over dingen die heel misschien gaan gebeuren.

Slide 30 - Slide

May
1- mogelijkheid
2- toestemming vragen

- I've lost my bag. Do you think you may have left it in the bus?

- May I ask you something?
Might
1- mogelijkheid (minder waarschijnlijk)

- Are you going on a holiday? I haven't decided yet. We might go to Italy.

Slide 31 - Slide