Komma1) Bij een opsomming (Ik heb nodig: ijs, aardbeien, melk en suiker.)
2) Bij een aanspreking (Jos, kun je me helpen?)
3) Na de meeste voegwoorden (Ik ga niet naar school, want ik ben ziek.)
Punt
1) Aan het eind van een normale zin
2) Bij afkortingen (a.u.b. of z.o.z.)
Aanhalingstekens
Voor en achter wat iemand letterlijk zegt (Jan zegt: 'Ik ben moe vandaag.'