grammatica tijden ww 1.8 vwo 2

Grammatica
tijden van een werkwoord
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica
tijden van een werkwoord

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Doel van vandaag


Je kunt de 4 verschillende werkwoordstijden onderscheiden.
Programma


Werkwoordstijden
Zelfstandig werken
Test jezelf 

Slide 3 - Slide

werkwoordstijden

Waarom is het zo belangrijk?
Waarom was het zo belangrijk?
Waarom is het zo belangrijk geweest?
Waarom was het zo belangrijk geweest?

Slide 4 - Slide

Stappenplan
  • Bepaal het gezegde.
  • PV: tegenwoordige of verleden tijd?
  • vorm van hebben of zijn ->voltooide tijd anders onvoltooid
  • Toekomend? (met een vorm van zullen)

Slide 5 - Slide

De tijden van het werkwoord 
Tegenwoordige tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t)
Voorbeeld: ik leer. 

2 voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t)
Voorbeeld: ik heb geleerd. 

Slide 6 - Slide

De tijden van het werkwoord 
Verleden tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid verleden tijd (o.v.t)
Voorbeeld: ik leerde. 

2 voltooid verleden tijd (v.v.t)
Voorbeeld: ik had geleerd. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Slide

Blijf bij de tijd!
Verleden of tegenwoordige tijd.

Heb je een samengestelde zin? De tijden moeten dan gelijk zijn.

Wat zou (vt) jij doen als jij € 100 vond (vt)? 
Wat doe (tt) jij als je € 100 vindt (tt)?

Slide 10 - Slide

v/o.   t/v.   (toekomende). tijd
  1. bepaal het gezegde
  2.  staat de pv in de tt of vt? (plaats 2)
  3. staat er hebben of zijn als hww in de zin?  (plaats 1)                                   ja: voltooid        nee: onvoltooid
  4. staat er een vorm van “zullen” in de zin?   (plaats 3)                                   ja: toekomende tijd                                                               (staat altijd op de plaats van de persoonsvorm!)

Slide 11 - Slide

Hoewel Famke Louise veel succes heeft, hoop ik 
dat mensen wel zien dat zij geen muzikale grootheid is.
1. Op deze zonnige maandag in oktober zou ik heel graag een stuk willen hardlopen in het bos.
2. Ik wil dat iedereen dit grammatica-onderdeel begrijpt.
bijwoordelijke bijzin
LV-zin
enkelvoudige zin
samengesteld, onderschikking
samengesteld, nevenschikking

Slide 12 - Drag question

In welke zin zie je een nevenschikkend voegwoord?
A
Ik weet nog niet of ik morgen naar oma ga.
B
Hoewel ik de hele dag heb gewerkt, heb ik maar € 10 verdiend.
C
Ik wil graag weer hardlopen of ik ga een boek schrijven.
D
Ik heb wel een droom, maar die deel ik niet met jullie.

Slide 13 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
Die ijverige jongen uit 2V heeft zijn huiswerk heel snel gemaakt.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
voltooid tegenwoordige tijd
C
onvoltooid verledentijd
D
voltooid verleden tijd

Slide 14 - Quiz

Ik lees een aangrijpend boek.
Ik las een aangrijpend boek.
Ik heb een aangrijpend boek gelezen.
Ik had een aangrijpend boek gelezen.
Ik zal hierna een oorlogsroman lezen.
Ik zal een oorlogsroman gelezen hebben.
Ik zou een oorlogsroman lezen.
Ik zou een oorlogsroman gelezen hebben.
o.v.t.t.
v.v.t.t.
v.v.t.
o.t.t.

Slide 15 - Drag question

De acht werkwoordtijden 
1 . onvoltooid tegenwoordige tijd - ott                                 zij lacht
2. onvoltooid verleden tijd - ovt                                              zij lachte
3. voltooid tegenwoordige tijd - vtt                                       zij heeft gelachen
4. voltooid verleden tijd - vvt                                                    zij had gelachen
5. onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd - ottt   zij zal lachen
6. voltooid tegenwoordige toekomende tijd - vttt         zij zal gelachen hebben
7. onvoltooid verleden toekomende tijd - ovtt                 zij zou lachen
8. voltooid verleden toekomende tijd - vvtt                     zij zou gelachen hebben

Slide 16 - Slide

De acht werkwoordtijden
Eerste regel:

Kijk naar de vorm het werkwoord, 
niet naar de inhoud van de zin!

Slide 17 - Slide

De acht werkwoordtijden: stappenplan
Stap 1

Is het voltooide of onvoltooide tijd?
Staat er een vorm van 'hebben/zijn' + voltooid deelwoord 

- Ja? Voltooide tijd. Schrijf op plaats 1 een V
- Nee? Onvoltooide tijd. Schrijf op plaats 1 een O


Slide 18 - Slide

De acht werkwoordtijden: stappenplan
Stap 2

Staat de PV in de verleden- of tegenwoordige tijd?

- Tegenwoordige tijd? Schrijf op plaats 2 een T
- Verleden tijd? Schrijf op plaats 2 een V


Slide 19 - Slide

De acht werkwoordtijden: stappenplan
Even oefenen:

  • Wij zijn met de auto gekomen
  • Zij had het hele stuk gefietst
  • Dat kan soms gebeuren
  • Dat was niet leuk
  • Wij hadden vandaag dus mazzel
VVT
OTT
OVT
OVT
VTT

Slide 20 - Slide

De acht werkwoordtijden: stappenplan
Stap 3

Is het toekomende tijd?
Staat er een vorm van het hulpww 'zullen' in de zin?

- Ja? = toekomende tijd. Schrijf op plaats 3 een T
- Nee? Je schrijft niets op


Slide 21 - Slide

De acht werkwoordtijden: stappenplan
Stap 4

Is laatste T staat voor tijd en krijg je cadeau





Slide 22 - Slide

De acht werkwoordtijden: stappenplan
Even oefenen:

  • Ik zal erg mijn best gaan doen
  • Ik ben erg gefocust op deze leerstof
  • Wij zouden dat gedaan hebben
  • Dat zullen wij in de toekomst nooit meer doen
OTTT
VTT
VVTT
OTTT

Slide 23 - Slide

Wij zijn in de vakantie naar Londen geweest.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 24 - Quiz

Ik zal zeker een voldoende halen voor de toets.
A
vttt
B
ottt
C
ovtt
D
vvtt

Slide 25 - Quiz

Ik heb de fiets van mijn zus gerepareerd.
A
vtt
B
ovt
C
vvt
D
ott

Slide 26 - Quiz

Zou jij dat ook zo hebben gedaan?
A
vttt
B
vvtt
C
ovtt
D
vvt

Slide 27 - Quiz

Onze buren hebben een prachtige tuin.
A
vtt
B
ott
C
ovt
D
ovt

Slide 28 - Quiz

Mijn moeder zou ook wel eens kunnen afdrogen.
A
ottt
B
ovtt
C
vttt
D
vvtt

Slide 29 - Quiz

Hij zal op dat moment gefloten hebben.
A
ovt
B
vvtt
C
vttt
D
ottt

Slide 30 - Quiz

Hij rekende niet op een onvoldoende.
A
ott
B
vvt
C
vtt
D
ovt

Slide 31 - Quiz

Ik zou jou wel eens hebben durven zien blijven staan kijken.
A
ottt
B
ovtt
C
vvtt
D
vttt

Slide 32 - Quiz

Nu doen
Test jezelf 1.8
Klaar? Test jezelf 1.9 (af)maken

Slide 33 - Slide