Oefentoets Voeding en Vertering.

Toets  voeding en vertering
1 / 33
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Toets  voeding en vertering

Slide 1 - Slide

Voedingsmiddelen zijn...
A
eten
B
drinken
C
het dagelijkse patroon van eten en drinken
D
alles wat je eet en drinkt

Slide 2 - Quiz

Voedingsstoffen zijn ..
A
water, vitaminen en mineralen
B
eiwitten, vetten en koolhydraten
C
belangrijke stoffen uit voedingsmiddelen die je lichaam nodig heeft
D
eten en drinken

Slide 3 - Quiz

         Welke voedingsstoffen zijn energierijke stoffen?
                       Sleep ze in het juiste vak
JA
Nee
vetten
koolhydraten
vitamines
eiwitten
mineralen
water

Slide 4 - Drag question

beschermende stof
bouwstof
brandstof
reservestof
Deze stoffen heb je nodig om gezond te blijven
Alle voedingsstoffen, deze heb je nodig om bijvoorbeeld nieuwe cellen te maken.
Stoffen die je lichaam heeft opgeslagen om later te gebruiken.
Stoffen die energie kunnen leveren

Slide 5 - Drag question

energie rijke stof
Bouwstof
Beschermende stof
Vetten
Water
Vitamines
Mineralen
Eiwitten
Mineralen
Vetten
Koolhydraten

Slide 6 - Drag question

Hoeveel energie je per dag nodig hebt is afhankelijk van?
A
Alleen je geslacht
B
Je geslacht, je lichaamsgrootte
C
Je geslacht, je lichaamsgrootte, je lichamelijke inspanning en je leeftijd
D
Je geslacht, je lichaamsgrootte en je lichamelijke inspanning

Slide 7 - Quiz

Hoe heet de eetstoornis waarbij men eetbuien heeft en het weer uitbraakt.
A
anorexia nervosa
B
boulimia nervosa

Slide 8 - Quiz

Geef de naam van nummer 13
A
de lever
B
de dunne darm
C
de alvleesklier
D
de maag

Slide 9 - Quiz

Een taak van maag is ....
A
Zetmeelvertering
B
vetvertering
C
eiwitvertering
D
vitaminevertering

Slide 10 - Quiz

Geef de naam van nummer 6
A
de lever
B
twaalfvingerige darm
C
de alvleesklier
D
de maag

Slide 11 - Quiz

Speeksel in de mond is belangrijk. Het zorgt er voor dat ...
A
eiwitten verteerd worden
B
zetmeel verteerd wordt
C
vetten verteerd worden
D
vitaminen verteerd worden

Slide 12 - Quiz

Welke taak hoort bij welk orgaan? Maak de juiste combinatie
eiwitvertering
zetrmeel-
vertering
galproductie
opname voedingsstoffen

Slide 13 - Drag question

Sleep naar de juiste plaats
Slokdarm
Lever
Dikke darm
Galblaas
Maag
Alvleesklier
Dunne darm
appendix, (blinde darm)
anus

Slide 14 - Drag question

De maag zit tussen de dunne darm en de twaalfvingerige darm
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Een biefstuk is een plantaardig voedingsmiddel.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Verteren is het afbreken van grote voedingsmiddelen in kleine voedingsmiddelen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Iemand heeft diarree. Welk orgaan werkt dan niet goed?
A
Dikke darm
B
Endeldarm
C
Slokdarm
D
In de twaalfvingerige darm

Slide 18 - Quiz

Hoe noem je een soort scharen die voedingsstoffen in kleine stukjes knipt.
A
kringspieren
B
lengtespieren
C
verteringsklieren
D
enzymen

Slide 19 - Quiz

Hoe noemen we de bewegingen van de darmwand.
A
darmkrampen
B
darmperistaltiek
C
darmspieren
D
darmsalsa

Slide 20 - Quiz

Hoe heet het klepje dat de luchtpijp afsluit?
A
huig
B
strotklepje

Slide 21 - Quiz

Hoe heet het orgaan dat gal opslaat?
A
Lever
B
twaalfvingerige darm
C
maag
D
Galblaas

Slide 22 - Quiz

De lever maakt gal. Gal is belangrijk voor ..
A
eiwitvertering
B
vetvertering
C
koolhydraatvertering
D
vitaminevertering

Slide 23 - Quiz

Als de alvleesklier zijn werk niet goed doet ontstaan er problemen in de spijsvertering. Welke?
A
koolhydraten, eiwitten en vetten worden niet verteerd
B
vetten en eiwitten worden niet verteerd
C
koolhydraten en vetten worden niet verteerd
D
eiwitten en koolhydraten worden niet verteerd

Slide 24 - Quiz

Grote vetdruppels verdelen in kleine vetdruppels noemen we?
A
emulgeren
B
vetten te verteren
C
oppervlakte vergroting
D
appendix

Slide 25 - Quiz

Wat wordt er verwijderd bij een blindedarmontsteking.
A
dikke darm
B
dunne darm
C
blinde darm
D
wormvormig aanhangsel

Slide 26 - Quiz

Door welk verteringssappen of door welke verteringssappen worden eiwitten, vetten en koolhydraten verteerd?
A
speeksel, maagsap, dunne darmsap
B
speeksel, alvleessap, dunne darmsap
C
alvleessap, maagsap
D
alvleessap, maagsap, dunne darmsap

Slide 27 - Quiz

Hoe noemen we de stoffen uit planten die je lichaam niet kan verteren maar wel een verzadigd gevoel geeft.
A
plantaardige voedingsmiddelen
B
voedingsvezels
C
bouwstoffen
D
voedingsmiddelen

Slide 28 - Quiz

Jan eet een bruine boterham met hagelslag. In totaal 420 kJ. Hoeveel minuten moet Jan rennen om dit te verbranden?
A
10 minuten
B
13 minuten
C
14 minuten
D
16 minuten

Slide 29 - Quiz

Wat is GEEN Enzym?
A
Speeksel
B
Gal
C
Maagsap
D
12-vingerigedarm sap

Slide 30 - Quiz

Door welk verteringssap of door welke verteringssappen worden vetten afgebroken?
A
gal, alvleessap
B
gal, alvleessap, dunne darmsap
C
alvleessap
D
gal, maagsap, dunne darmsap

Slide 31 - Quiz

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.
D
Het enzym werkt het beste bij Q

Slide 32 - Quiz

Welk enzym heeft de grootste enzymactiviteit bij 40 graden?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk

Slide 33 - Quiz