This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Wat is het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?
Slide 6 - Open question
Wat is de functie van de inleiding?
A
De aandacht trekken
B
Het onderwerp introduceren
C
De opbouw van de tekst aangeven
D
Alle antwoorden zijn goed
Slide 7 - Quiz
Wat is de juiste manier van citeren?
A
Maar zijn de beschuldigingen ook waar?
B
"Maar zijn de beschuldigingen ook waar?"
C
Maar zijn de beschuldigingen ook waar? (regel 15-16)
D
"Maar zijn de beschuldigingen ook waar?" (regel 15-16)
Slide 8 - Quiz
Tijd
Toegeving
Reden
Oorzaak-gevolg
Voorbeeld/ bewijs
Omdat
Vervolgens
Daarna
Immers
Doordat
Zodat
Hoewel
Weliswaar
Zo
Bijvoorbeeld
Daarom
Nadat
Slide 9 - Drag question
Van welke drogreden is hier sprake? Leerlingen uit het buitenland hebben moeite met het Nederlands, want ze hebben qua Nederlands een taalachterstand.
A
Cirkelredenering
B
Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
C
Overhaaste generalisatie
D
Onjuiste vergelijking
Slide 10 - Quiz
Van welke drogreden is hier sprake? Als de examenklassen studieverlof hebben, hebben wij daar ook recht op.
A
Cirkelredenering
B
Onjuiste vergelijking
C
Overhaaste generalisatie
D
Ongeloofwaardige autoriteit of bron
Slide 11 - Quiz
Informeren
Opiniëren/
beschouwen
Activeren
Amuseren
Overtuigen
De schrijver wil dat je iets te weten komt.
De schrijver wil je aan het denken zetten.
De schrijver wil je overhalen om iets wel of niet te doen.
De schrijver wil je vermaken.
De schrijver wil je mening beïnvloeden.
Slide 12 - Drag question
Van welk argumentatieschema is hier sprake? Het zal mij verbazen als de gymles vandaag buiten is. Er wordt namelijk veel regen voorspeld.
A
Oorzaak en gevolg
B
Vergelijking
C
Kenmerk of eigenschap
D
Voor- en nadelen
Slide 13 - Quiz
Van welk argumentatieschema is hier sprake? Leerlingen zijn geïnteresseerd in literatuur. Zo lezen ze graag in hun vrije tijd en bereiden ze hun mondeling goed voor.
A
Oorzaak en gevolg
B
Vergelijking
C
Kenmerk of eigenschap
D
Voorbeelden
Slide 14 - Quiz
Is hier sprake van een feitelijk of een waarderend argument? Starters zouden subsidie moeten krijgen, want het is niet eerlijk dat ze geen huis kunnen kopen.