6.2 Hoeveel belasting betaal je? deel 2

H6 Iedereen betaalt belasting


§ 6.1 Je inkomen wordt belast.
§ 6.2 Hoeveel belasting betaal je? deel 2
§ 6.3 Eerlijk zullen we alles delen?
§ 6.4 Iedereen betaalt mee.
1 / 38
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H6 Iedereen betaalt belasting


§ 6.1 Je inkomen wordt belast.
§ 6.2 Hoeveel belasting betaal je? deel 2
§ 6.3 Eerlijk zullen we alles delen?
§ 6.4 Iedereen betaalt mee.

Slide 1 - Slide

Herhaling vorige les:
- Huiswerk opg. 1, 2 en 3 (blz. 174): vragen?
- Maken en bespreken: opg 4 en 5. 

In deze les leer je:
- hoe de belasting in box 3 (vermogens-
   rendementsheffing) berekend wordt;
- wat de heffingskorting is.


GOAL!

Slide 2 - Slide

In Nederland gebruiken we voor box 1 dus een
progressief tarief: je betaalt in procenten meer naarmate je inkomen toeneemt.
Daarnaast onderscheiden we
proportioneel tarief: er is één belastingpercentage voor alle  inkomens (= vlaktaks).
degressief tarief: je betaalt in procenten minder naarmate je inkomen toeneemt.

in verhouding = procentueel

Slide 3 - Slide

Maken: opgave 4 + 5 (blz. 175)
Voor opg. 4a: zie stappenplan bovenaan deze bladzijde!!!

Slide 4 - Slide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 60.000
     37,1% van € 60.000 = 60.000 ÷ 100 × 37,1 = € 22.260

     
     

            
    
     
 
                            




 
 


Slide 5 - Slide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 70.000 
Stap 1: In schijf 1 zit € 68.508
               In schijf 2 zit € 1.492 (= 70.000 - 68.508)
Stap 2

            
    
     
 
                            




 
 


Slide 6 - Slide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 70.000 
Stap 1: In schijf 1 zit € 68.508
               In schijf 2 zit € 1.492 (= 70.000 - 68.508)
Stap 2
Belasting in schijf 1: 68.508 ÷ 100 × 37,1 = 25.416,47 --> € 25.416


            
    
     
 
                            




 
 


Slide 7 - Slide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 70.000 
Stap 1: In schijf 1 zit €  68.508
               In schijf 2 zit € 1.492 (= 70.000 - 68.508)
Stap 2
Belasting in schijf 1:  68.508 ÷ 100 × 37,1 = 25.416,47 --> € 25.416
Belasting in schijf 2: 1.492 ÷ 100 × 49,5 = 738,54       --> € 738 
Stap 3

            
    
     
 
                            




 
 


Slide 8 - Slide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 70.000 
Stap 1: In schijf 1 zit € 68.508
               In schijf 2 zit € 1.492 (= 70.000 - 68.508)
Stap 2
Belasting in schijf 1: 68.508 ÷ 100 × 37,1 = 25.416,47 --> € 25.416
Belasting in schijf 2: 1.492 ÷ 100 × 49,5 = 738,54       --> € 738 
Stap 3: Belasting: 25.416 + 738 = € 26.154 

            
    
     
 
                            




 
 


Slide 9 - Slide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 80.000 
Stap 1: In schijf 1 zit € 68.508
               In schijf 2 zit € 11.492 (= 80.000 - 68.508)
Stap 2
Belasting in schijf 1:  68.508 ÷ 100 × 37,1 = 25.416,47 --> € 25.416
Belasting in schijf 2: 11.492 ÷ 100 × 49,5 = 5.688,54 --> € 5.688
Stap 3: Belasting: 25.416 + 5.688 = € 31.104 

            
    
     
 
                            




 
 


Slide 10 - Slide

Opgave 4 (blz. 175)
a  Belastbaar inkomen = € 90.000 
Stap 1: In schijf 1 zit €  68.508
               In schijf 2 zit € 21.492 (= 90.000 - 68.508)
Stap 2
Belasting in schijf 1:  68.508 ÷ 100 × 37,1 = 25.416,47 --> € 25.416
Belasting in schijf 2: 21.492 ÷ 100 × 49,5 = 10.638,54 --> € 10.638
Stap 3: Belasting: 25.416 + 10.638 = € 36.054

            
    
     
 
                            




 
 


Slide 11 - Slide

Opgave 4 (blz. 175)
b
36.054
31.104
22.260
26.154
        deel
     ----------- x 100
      geheel 

Slide 12 - Slide

Opgave 4 (blz. 175)
b
36.054
31.104
22.260
26.154
        deel
     ----------- x 100
      geheel 
€ 26.154 ÷ € 70.000 × 100 = 37,36.. --> 37,4%
€ 31.104 ÷ € 80.000 × 100 = 38,88  --> 38,9%
€ 36.054 ÷ € 90.000 × 100 = 40,06 --> 40,1% 

Slide 13 - Slide

Opgave 4 (blz. 175)
b




 Naarmate het inkomen toeneemt, betaal je procentueel meer 
     belasting -->
36.054
31.104
22.260
26.154
        deel
     ----------- x 100
      geheel 
€ 26.154 ÷ € 70.000 × 100 = 37,36.. --> 37,4%
€ 31.104 ÷ € 80.000 × 100 = 38,88  --> 38,9%
€ 36.054 ÷ € 90.000 × 100 = 40,06 --> 40,1% 
hier is sprake van een ...
progressief tarief

Slide 14 - Slide

Opgave 5 (blz. 176)

Slide 15 - Slide

Herhaling vorige les:
- Huiswerk opg. 1, 2 en 3 (blz. 174): vragen?
- Maken en bespreken: opg 4 en 5. 

In deze les leer je:
- hoe de belasting in box 3 (vermogens-
   rendementsheffing) berekend wordt;
- wat de heffingskorting is.


GOAL!

Slide 16 - Slide

Belasting betalen ... in 3 boxen
Box 1: belastbaar inkomen uit werk en eigen woning 
            (§ 6.1 + § 6.2)
Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang, bijv. > 5% aandelen
Box 3: inkomen uit vermogen, bijv. spaargeld en beleggingen   
             (§ 6.2)

Slide 17 - Slide

Box 3: Vermogen = spaargeld + beleggingen - schulden 
                                                                                         (m.u.v. hypotheek)
                                                                                           
   Vermogen
   Heffingsvrij vermogen (= ong. € 57.000 per persoon)
- ------------------------------
   Belastbaar vermogen

De belasting die je in box 3 betaalt over het belastbaar vermogen = vermogensrendementsheffing

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

Belastbaar vermogen

De overheid gaat uit van een fictief rendement van gemiddeld
           
en dit rendement wordt belast met 

                            
              
1,9%
36%
Percentages veranderen elk jaar (en per opgave)

Slide 20 - Slide

Opgave 6 (blz. 176)
a  


  



72.500
Belastbaar vermogen
72.500 – 50.000 = € 22.500
1
Fictief rendement
22500 ÷ 100 × 1,9 = € 427,50 
--> € 427
2
Belasting box 3
427 ÷ 100 × 31 
€ 132,37 --> € 132
3

Slide 21 - Slide

Opgave 6 (blz. 176)
a  


  



72.500
Belastbaar vermogen
72.500 – 50.000 = € 22.500
1
Fictief rendement
22500 ÷ 100 × 1,9 = € 427,50 
--> € 427
2
Belasting box 3
427 ÷ 100 × 31 
€ 132,37 --> € 132
3
72.500
22.500
22.500
427,50
427
427
132,37
132

Slide 22 - Slide

Heffingskortingen 
korting op het bedrag dat je aan inkomstenbelasting moet betalen

Slide 23 - Slide

Eindschema
Belasting box 1
Belasting box 3
----------------------------------------- +
Totale belasting
Heffingskortingen
----------------------------------------- -
Verschuldigde inkomstenbelasting
Let op!
heffingskortingen zijn wat anders dan aftrekposten (zie ook § 6.1)

Slide 24 - Slide

Wat heb je geleerd?
Wat heb je geleerd?

Slide 25 - Slide

Wat wordt belast in box 1?
A
Belastbaar inkomen uit werk
B
Belastbaar inkomen uit werk en eigen woning
C
Belastbaar inkomen uit eigen woning
D
Belastbaar inkomen uit spaargeld

Slide 26 - Quiz

Wat bedoelen we met een PROGRESSIEF belastingtarief?
A
Hoe hoger het inkomen, hoe meer belasting
B
Hoe lager het inkomen, hoe minder belasting
C
Hoe hoger het inkomen, hoe hoger de belasting in procenten
D
Het belastingpercentage is altijd gelijk (= vlaktaks)

Slide 27 - Quiz

Welk tarief wordt gebruikt bij
de 'vlaktaks'?
A
een proportioneel tarief
B
een progressief tarief
C
een degressief tarief

Slide 28 - Quiz

Inkomen uit spaargeld en beleggingen worden belast in box ...
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 29 - Quiz

Juist of onjuist?
Over het heffingsvrij vermogen
betaal je belasting.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Wat wordt bedoeld met
fictief rendement?
A
de werkelijke opbrengst
B
de positieve opbrengst
C
de denkbeeldige opbrengst
D
de netto- opbrengst

Slide 31 - Quiz

Juist of onjuist?
Hoe hoger de heffingskortingen, hoe meer belasting iemand betaalt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

Aan het werk
Maken: § 6.2
opg. 7, 8 en 9 (blz. 177)
Zelf nakijken via Magister ELO Studiewijzers

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Slide 35 - Video

Slide 36 - Video

Slide 37 - Video

Slide 38 - Video