3E Mittwoch, den 12. April 2023

Mittwoch, den 12. April 2023
  • Willkommen
  • Nachsehen Aufgaben Woche 14
  • Ziele Unterrichtsstunde
  • Grammatik: Der- en ein-Gruppe
  • Aufgaben Woche 15
  • Zum Schluss
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Mittwoch, den 12. April 2023
  • Willkommen
  • Nachsehen Aufgaben Woche 14
  • Ziele Unterrichtsstunde
  • Grammatik: Der- en ein-Gruppe
  • Aufgaben Woche 15
  • Zum Schluss

Slide 1 - Slide

Aufgaben Woche 14:
Wiedeholung 4: Aufgaben 5, 6, 7 Seiten 133-134

Slide 2 - Slide

Ziele Stunde:
  • Je kunt de der- en de ein-Gruppe in de 1e, 3e en 4e naamval zetten m.b.v. zinsontleding en voorzetsels derde en vierde naamval.
  • Je kent de regels der die das.
  • Je kent de bezittelijke voornaamwoorden.

Slide 3 - Slide

Grammatik Kapitel 4:
der- und ein-Gruppe

Slide 4 - Slide

Wat is het lidwoord?
  1. Stier
  2. Blume
  3. Kaninchen
  4. Tante
  5. Einheit
  6. Onkel
  7. Zeitung
  8. Kuh
Wat is het lidwoord?
  1. Bär
  2. Sekretärin
  3. Klinik
  4. Junge
  5. Oma
  6. Buchlein
  7. Einsamkeit
  8. Cousin

Slide 5 - Slide

Machen Aufgaben:
  • Selbständig machen Aufgabe 20 + 21 Seiten 27-28
  • Klaar: Lernen Grammatik (aantekeningen).
  • Besprechen Aufgaben 20 + 21
timer
1:00

Slide 6 - Slide

Zusammen üben Grammatik:
Wat is het stappenplan?

Uitdelen A4 met oefeningen.

Slide 7 - Slide

Noem minimaal 3 voorzetsels van de derde en de vierde naamval.

Slide 8 - Open question

mijn
Vertalen in het Duits

Slide 9 - Open question

hun
Vertalen in het Duits

Slide 10 - Open question

ons
Vertalen in het Duits

Slide 11 - Open question

jullie
Vertalen in het Duits

Slide 12 - Open question

haar
Vertalen in het Duits

Slide 13 - Open question

uw
Vertalen in het Duits

Slide 14 - Open question

jouw
Vertalen in het Duits

Slide 15 - Open question

zijn
Vertalen in het Duits

Slide 16 - Open question

Grammatik üben:
der die das 

Slide 17 - Slide

Aufgaben Woche 15:
Leren Arbeitsbuch B:  grammatica Kapitel 4  Seiten 50-51 (der- en ein-Gruppe, naamvallen, voorzetsels)
Leren Lernliste stencil Kapitel 4
Leren aantekeningen (regels der die das, voorzetsels, ein-Gruppe, zinsontleding)

Maken thuis/machen zu Hause:
  • Wiederholung 4: Aufgaben 8 + 9 Seiten 134-135


Während der Stunde (samen in de les):
Aufgaben Arbeitsblatt (voorzetsels 3e en 4e naamval) -> pagina 1 (voorkant)
Grammatica oefenen der- en ein-Gruppe Kapitel 4 Arbeitsbuch B + voorzetsels derde en vierde naamval.



Slide 18 - Slide

Zum Schluss:

Slide 19 - Slide

Grammatik: Regeln der, die oder das?
Bepaald lidwoord:
  • Nederlands: de, het (de fiets, de fietsen)(het huis, de huizen)
  • Duits: der, die, das en die (meervoud) (der Mann, die Männer) (das Haus, die Häuser) (die Tante, die Tanten)

  • der = mannelijk
  • die = vrouwelijk
  • das = onzijdig

Slide 20 - Slide

Grammatik: Regels der die das
  1. Noem een regel voor der-woorden (mannelijk)
  2. Noem regels voor die-woorden (vrouwelijk)
  3. Noem regels voor das woorden (onzijdig)

Slide 21 - Slide

De ein-Gruppe bestaat uit:
een/geen

mijn
jouw
zijn
haar
ons, onze
jullie
hun
uw




ein-/kein-
Bezittelijke voornaamwoorden:
mein- 
dein-
sein-
ihr-
unser-
euer-   !!!!!!!
ihr-
Ihr-  -> hoofdletter

Slide 22 - Slide

Stappenplan:
  1. Wat is het lidwoord van het zelfstandig naamwoord? Toepassen regels der/die/das.
  2. Staat er een voorzetsels van de 3e of de 4e naamval in de zin?
  3. Nee, dan zinnen ontleden: onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp! (signaalwoorden meewerkend voorwerp)
  4. Heb ik te maken met de der- of de ein-Gruppe?
  5. Eventueel vertalen van de bezittelijke vnw in het Duits.
  6. Toepassen van de juiste vorm der/ein-Gruppe.

Slide 23 - Slide

Zinsontleding:

Hoe vind je het onderwerp in een zin? 
- Wie (wat) + persoonsvorm?

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp (mv)?
1. Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
2. Zet aan wie of voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
3. Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
4. In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten.

Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
1. Zoek het onderwerp
2. Stel de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
3. Antwoord op deze vraag → het lijdend voorwerp





Slide 24 - Slide

Signaalwoorden meewerkend voorwerp:
• schicken
• geben
• schenken
• erzählen
• bringen
* bieten
* anbieten
• erklären
• zeigen
• überreichen
• erteilen
• schreiben
• sagen



Slide 25 - Slide

Nach, zu oder in:    Seite 120
Wanneer gebruik je zu, nach of in?

  • Bespreken Aufgabe 39 + nakijken
  • Kahoot nach, zu, in
timer
1:00

Slide 26 - Slide

Samenvatting nach, zu, in:
zu:
  • personen
  • gebouwen en dingen

nach:
  • geografische namen
  • vaste combinaties (nach Hause, nach links, nach oben)

in:
  • landen met lidwoord
  • ergens naar binnen gaan

Slide 27 - Slide

Leestoets strategieën:
  • Voor het lezen: vorm een beeld van de tekst. Wat voor type tekst is het?
  • Tijdens het lezen: 1e tekst scimmen, 2e scannen, 3e intensief lezen.
  • De eerste en de laatste zin van een alinea geven vaak belangrijke informatie.
  • Voor het beantwoorden van vragen eerst zelf antwoord bedenken en nog niet de antwoorden lezen!!!
  • Meerkeuze vragen wegstrepen van vragen. Vaak lijken antwoorden veel op elkaar en zijn er antwoorden met klinkklare onzin.
  • Gatentekst: Lees alinea eerst globaal, daarna voor en na het 'gat'. Vertaal de zin. Wat zou je in het Nederlands invullen. Kijk daarna pas na de antwoorden. Leer signaalwoorden met hun functie uit je hoofd!
  • Let bij beweringsvragen (wel/niet vragen) op versterkende woorden zoals: gerade, häufig, immer, je, jeden Tag/Monat/.. . , völlig, ziemlich.
  • Tip: Staat er in de tekst een dubbele punt : dan volgt meestal een antwoord, ditzelfde geldt voor tekst tussen aanhalingstekens “ ” en na een tussenliggend streepje - .

Slide 28 - Slide