3D Dienstag, den 28. März 2023

Dienstag, den 28. März 2023
  • Willkommen
  • Nachsehen Aufgaben Woche 11 + 12
  • Ziel Unterrichtsstunde
  • Grammatik: Der- en ein-Gruppe
  • Aufgaben Woche 14
  • Zum Schluss
1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Dienstag, den 28. März 2023
  • Willkommen
  • Nachsehen Aufgaben Woche 11 + 12
  • Ziel Unterrichtsstunde
  • Grammatik: Der- en ein-Gruppe
  • Aufgaben Woche 14
  • Zum Schluss

Slide 1 - Slide

Aufgaben Woche 11 + 12:
Leren Arbeitsbuch B: grammatica Kapitel 4 Seiten 50-51

Maken thuis/machen zu Hause:
Boek B Aufgaben 18 + 19 Seite 26                 ( Kapitel 4 Arbeitbuch B)
Boek B Aufgaben 22 + 23 Seiten 28-29      (Kapitel 4 Arbeitsbuch B)
Boek B Aufgaben 24, 25 Seite 30
Boek B Aufgaben 1, 3 und 4 (Wiederholung 4) Seiten 132-133

Slide 2 - Slide

Ziel Stunde:
  • Je kunt de der- en de ein-Gruppe in de 1e, 3e en 4e naamval zetten m.b.v. zinsontleding en voorzetsels derde en vierde naamval.

Slide 3 - Slide

Grammatik Kapitel 4:
der- und ein-Gruppe

Slide 4 - Slide

Grammatik Kapitel 4:
  • Regels de die das?
  • Voorzetsels derde naamval?
  • Voorzetsels vierde naamval?
  • Ein-Gruppe?

Slide 5 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden:
  • Dit is mijn fiets.
  • Jouw jas is vies.
  • Wordt uw huis opnieuw geverfd?
  • Jullie auto moet nodig naar de wasstraat.

Schema bezittelijke voornaamwoorden!

Slide 6 - Slide

De ein-Gruppe bestaat uit:
een/geen

mijn
jouw
zijn
haar
ons, onze
jullie
hun
uw




ein-/kein-
Bezittelijke voornaamwoorden:
mein- 
dein-
sein-
ihr-
unser-
euer-   !!!!!!!
ihr-
Ihr-  -> hoofdletter

Slide 7 - Slide

Hoe zien de der- en ein-Gruppe er uit?
Persoonlijk vnw 1e 3e en 4e naamval -> op digibord!

Kapitel 4: 
Bladzijde 50
  • Wat valt je op tussen uitgangen der- en de ein-Gruppe?
  • Waar willen de lidwoorden, ein/kein en de bezittelijke vnw op lijken?
  • Schema bekijken en bespreken.
  • Waar zijn verschillen tussen uitgang ein- en der-Gruppe? Bij welke naamval/der/die/das/die?

Slide 8 - Slide

Stappenplan:
  1. Wat is het lidwoord van het zelfstandig naamwoord? Toepassen regels der/die/das.
  2. Staat er een voorzetsels van de 3e of de 4e naamval in de zin?
  3. Nee, dan zinnen ontleden: onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp! (signaalwoorden meewerkend voorwerp)
  4. Heb ik te maken met de der- of de ein-Gruppe?
  5. Eventueel vertalen van de bezittelijke vnw in het Duits.
  6. Toepassen van de juiste vorm der/ein-Gruppe.

Slide 9 - Slide

Zinsontleding:

Hoe vind je het onderwerp in een zin? 
- Wie (wat) + persoonsvorm?

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp (mv)?
1. Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
2. Zet aan wie of voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
3. Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
4. In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten.

Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
1. Zoek het onderwerp
2. Stel de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
3. Antwoord op deze vraag → het lijdend voorwerp





Slide 10 - Slide

Signaalwoorden meewerkend voorwerp:
• schicken
• geben
• schenken
• erzählen
• bringen
* bieten
* anbieten
• erklären
• zeigen
• überreichen
• erteilen
• schreiben
• sagen



Slide 11 - Slide

Wat is het lidwoord?
  1. Stier
  2. Blume
  3. Kaninchen
  4. Tante
  5. Einheit
  6. Onkel
  7. Zeitung
  8. Kuh
Wat is het lidwoord?
  1. Bär
  2. Sekretärin
  3. Klinik
  4. Junge
  5. Oma
  6. Buchlein
  7. Einsamkeit
  8. Cousin

Slide 12 - Slide

Noem minimaal 3 voorzetsels van de derde en de vierde naamval.

Slide 13 - Open question

mijn
Vertalen in het Duits

Slide 14 - Open question

hun
Vertalen in het Duits

Slide 15 - Open question

ons
Vertalen in het Duits

Slide 16 - Open question

jullie
Vertalen in het Duits

Slide 17 - Open question

haar
Vertalen in het Duits

Slide 18 - Open question

uw
Vertalen in het Duits

Slide 19 - Open question

jouw
Vertalen in het Duits

Slide 20 - Open question

zijn
Vertalen in het Duits

Slide 21 - Open question

Machen Aufgaben:
  • Selbständig machen Aufgabe 20 + 21 Seiten 27-28
  • Klaar: Lernen Grammatik (aantekeningen).
  • Besprechen Aufgaben 20 + 21
timer
1:00

Slide 22 - Slide

Grammatik üben:
der die das 

Slide 23 - Slide

Aufgaben Woche 14:
Leren Arbeitsbuch B:  grammatica Kapitel 4  Seiten 50-51 (der- en ein-Gruppe, naamvallen, voorzetsels)
Leren Lernliste stencil Kapitel 4
Leren aantekeningen (regels der die das, voorzetsels, ein-Gruppe, zinsontleding)

Maken thuis/machen zu Hause:
  • Wiedeholung 4: Aufgaben 5, 6, 7  Seiten 133-134

Während der Stunde (samen in de les):
Grammatica uitleg + oefenen der- en ein-Gruppe Kapitel 4 Arbeitsbuch B + voorzetsels derde en vierde naamval.
 



Slide 24 - Slide

Zum Schluss:

Slide 25 - Slide

Grammatik: Regeln der, die oder das?
Bepaald lidwoord:
  • Nederlands: de, het (de fiets, de fietsen)(het huis, de huizen)
  • Duits: der, die, das en die (meervoud) (der Mann, die Männer) (das Haus, die Häuser) (die Tante, die Tanten)

  • der = mannelijk
  • die = vrouwelijk
  • das = onzijdig

Slide 26 - Slide

Grammatik: Regels der die das
  1. Noem een regel voor der-woorden (mannelijk)
  2. Noem regels voor die-woorden (vrouwelijk)
  3. Noem regels voor das woorden (onzijdig)

Slide 27 - Slide

Luistervaardigheid:
  1. Lees de vragen en antwoorden goed door.
  2. Noteer nu de kernwoorden in je schrift.
  3. Je weet nu waar je bij het luisteren op moet letten.
  4. Concentreer je op deze kernwoorden.
  5. Het antwoord hoor je vaak in het begin of aan het eind van het fragment.
  6. Na een fragment kun je de volgende vraag en de antwoorden nogmaals lezen.
  7. Ga dus verder en denk niet meer aan het vorige fragment.

Slide 28 - Slide

Kijk/luistervaardigheid:
Lees steeds de inleiding en de tipps!!!

Vanaf Aufgabe 11  t/m Aufgabe 16

Slide 29 - Slide

Lesen Buch: "Hinter den Kulissen"
  1. In tweetallen of alleen!!
  2. Samen lezen, tijdens lezen antwoorden noteren op antwoordformulier.
  3. Boek en antwoordformulier worden na les ingeleverd!!
  4. Pdf-bestand boek staat in Teams Duits.
  5. Week 13: week voor de toetsweek wordt het antwoordformulier ingeleverd!! Donderdag 30 maart a.s. inleveren bij docent!!

Slide 30 - Slide

Nach, zu oder in:    Seite 120
Wanneer gebruik je zu, nach of in?

  • Bespreken Aufgabe 39 + nakijken
  • Kahoot nach, zu, in
timer
1:00

Slide 31 - Slide

Samenvatting nach, zu, in:
zu:
  • personen
  • gebouwen en dingen

nach:
  • geografische namen
  • vaste combinaties (nach Hause, nach links, nach oben)

in:
  • landen met lidwoord
  • ergens naar binnen gaan

Slide 32 - Slide

Aufgaben Woche 11:
Leren Arbeitsbuch B:  grammatica Kapitel 4  Seiten 50-51

Maken thuis/machen zu Hause:
  • Boek B Aufgaben 18 + 19 Seite 26               ( Kapitel 4 Arbeitbuch B)
  • Boek B Aufgaben 22 + 23 Seiten 28-29    (Kapitel 4 Arbeitsbuch B)

Zu Hause oder in der Schule:
Weiter lesen Buch: "Hinter den Kulissen" und beantworten fragen in zweiergruppe (in tweetal)
Inleverdatum antwoordformulier uiterlijk 30 maart a.s. 13.30 uur.

Während der Stunde (samen in de les):
Lesen "Hinter den Kulissen". Voorbereiden kijk/luistertoets toetsweek. 
Grammatica uitleg der- en ein-Gruppe Kapitel 4 Arbeitsbuch B + voorzetsels derde en vierde naamval.
 



Slide 33 - Slide

Zum Schluss

Slide 34 - Slide

Leestoets strategieën:
  • Voor het lezen: vorm een beeld van de tekst. Wat voor type tekst is het?
  • Tijdens het lezen: 1e tekst scimmen, 2e scannen, 3e intensief lezen.
  • De eerste en de laatste zin van een alinea geven vaak belangrijke informatie.
  • Voor het beantwoorden van vragen eerst zelf antwoord bedenken en nog niet de antwoorden lezen!!!
  • Meerkeuze vragen wegstrepen van vragen. Vaak lijken antwoorden veel op elkaar en zijn er antwoorden met klinkklare onzin.
  • Gatentekst: Lees alinea eerst globaal, daarna voor en na het 'gat'. Vertaal de zin. Wat zou je in het Nederlands invullen. Kijk daarna pas na de antwoorden. Leer signaalwoorden met hun functie uit je hoofd!
  • Let bij beweringsvragen (wel/niet vragen) op versterkende woorden zoals: gerade, häufig, immer, je, jeden Tag/Monat/.. . , völlig, ziemlich.
  • Tip: Staat er in de tekst een dubbele punt : dan volgt meestal een antwoord, ditzelfde geldt voor tekst tussen aanhalingstekens “ ” en na een tussenliggend streepje - .

Slide 35 - Slide