‘Laten we ruziemaken,’ zei ik. ‘Nee hoor,’ zei mijn opa. ‘Ik ben veel te blij dat je er bent.’ Het regende al de hele dag. Binnen, in het huis van mijn opa, was het droog en warm. Het ganzenbord stond op tafel en ik was aan de beurt. Ik gooide vijf.
‘Elf!’ riep ik en ik zette mijn gans vooruit. Mijn opa gooide en daarna mocht ik weer. Ik gooide drie. ‘Negen!’ riep ik.
Mijn opa vond het best. ‘Kunnen we niet eventjes ruziemaken?’ vroeg ik. ‘Kun je niet een klein beetje boos worden als ik vals speel?’ Mijn opa schudde zijn hoofd. Hij was niet van plan om ruzie te maken. Ik wel. Ik wilde wel eens weten hoe het was, een boze opa. Als ik geluk had zou hij gaan stampvoeten. Als ik nog meer geluk had zou hij het ganzenbord omver gooien zodat de ganzen en de dobbelstenen door de lucht vlogen. Mijn opa kon alles goed en ik verwachtte dat hij ook goed boos kon worden.
‘Je kunt het toch proberen?’ ‘Nee,’ zei mijn opa.
‘Toe nou.’
‘Nee!’ zei mijn opa. ‘Maar ik wil het zo graag.’
‘Je hebt niets te willen,’ zei mijn opa.
‘Wel.’
‘Niet,’ zei mijn opa.
‘Eén keer ruzie. Eén keertje maar.’