Welvaart H2 De aanbodkant

H2 de aanbodkant
Leerdoelen: 
  • waarom het ene land rijker is dan het andere​
  • berekeningen uitvoeren met een eenvoudige productiefunctie​
  • uitleggen hoe afnemende meeropbrengsten de productie en productiviteit beïnvloeden​
  • beschrijven hoe structuurbeleid de productie en factorproductiviteit kan vergroten​

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H2 de aanbodkant
Leerdoelen: 
  • waarom het ene land rijker is dan het andere​
  • berekeningen uitvoeren met een eenvoudige productiefunctie​
  • uitleggen hoe afnemende meeropbrengsten de productie en productiviteit beïnvloeden​
  • beschrijven hoe structuurbeleid de productie en factorproductiviteit kan vergroten​

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Herhaling vorige les
                                  via de productie BBP        =          via het inkomen BBI
                                 (objectieve methode)                  (subjectieve methode)







                             + ambtenarensalarissen                     + afschrijvingen 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

BBP en NNI
Bij het Bruto Binnenlands Product (BBP) gaat het over de productie in een land.
Bij het Netto Nationaal Inkomen (NNI) (= productie) wordt rekening gehouden met de oorsprong van het inkomen (= productie).

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Oefening BBP
Objectieve methode (Productie)
  • Omzet bedrijven                                                              € 850
  • Inkoopwaarde bedrijven                                                € 240 -
  • Bruto toegevoegde waarde bedrijven                       €  610 
  • Loon overheid                                                                   €   40 +
  • Bruto Binnenlands Product (BBP)                              € 650

Subjectieve methode (Inkomen)
  • Loon bedrijven                                                                  € 470
  • Loon overheid                                                                   €   40 +
  • Winst bedrijven                                                                €   85 +
  • Overige primaire inkomens bedrijven                       €    15 +
  • Primair inkomen binnenland                                       €  610
  • Afschrijvingen bedrijven                                                €   40 +
  • Bruto Binnenlands Product (BBP)                              € 650

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Oefening NNI
Objectieve methode (Productie)
  • Bruto Binnenlands Product (BBP)                              € 650
  • Afschrijvingen bedrijven                                                €   40 -
  • Netto Binnenlands Product                                          €  610
  • Saldo primaire inkomens uit buitenland                  €    20 +
  • Netto Nationaal Inkomen (NNI)                                  €  630

Subjectieve methode (Inkomen)
  • Loon bedrijven                                                                  € 470
  • Loon overheid                                                                   €   40 +
  • Winst bedrijven                                                                €   85 +
  • Overige primaire inkomens bedrijven                       €    15 +
  • Primair inkomen binnenland                                       €  610
  • Saldo primaire inkomens uit buitenland                  €   20 +
  • Netto Nationaal Inkomen (NNI)                                  € 630

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1.11 (pagina 11)
Het netto nationaal inkomen van een land is als volgt opgebouwd (in miljarden euro's): loon 380, winst zelfstandigen 64, pacht 10, rente 60, huur 40 en dividend 46.
a. Bereken de ArbeidsInkomendsQuote (AIQ).
  • AIQ = ((loon + winst zelfstandigen) / nationaal inkomen) x 100%
  • AIQ = ((380 + 64) / 600) x 100% = 74%
b. Stel de formule op voor de KapitaalInkomensQuote (KIQ).
  • KIQ = ((pacht + rente + huur + dividend) / nationaal inkomen) x 100%
  • KIQ = ((10 + 60 + 40 + 46) / 600) x 100% = 26%
Je zou ook kunnen beweren dat de kapitaalsinkomensquote in deze economie 36,7% bedraagt.
c. Onderbouw deze bewering met een berekening.
  • Door de winst zelfstandigen toch als kapitaalinkomen te zien.
  • KIQ = ((64 + 10 + 60 + 40 + 46) / 600) x 100% = 36,7%
d. Volgens welke methode is het nationaal inkomen in deze opgave bepaald?
  • Volgens de subjectieve methode (via de primaire inkomens)

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

De aanbodkant (Say)
De klassieke economen, ook wel aanbodeconomen genoemd, gaan ervan uit dat de economische groei op lange termijn bepaald wordt door de aanbodkant (de structuur) van de economie.

Econoom Say, Wet van Say:
Ieder aanbod schept zijn eigen vraag.

Productie wordt gekocht met het inkomen wat uit die productie wordt verdiend.

Het BBP groeit als de potentiële productie groeit, dus als de hoeveelheid en productiviteit van arbeid en kapitaal (de productiefactoren) groeien.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

De aanbodkant (Adam Smith)
Tot 1700: BBP groeide door bevolkingsgroei: toename van productiefactor arbeid.

Daarna technologische ontwikkelingen: toename van productiefactor kapitaal, we gaan ook sneller werken: toename productiviteit: BBP groeit sneller dan de bevolking. Investeringen en leningen om kapitaal te laten groeien.

Filosoof Adam Smith: klassiek liberalisme
Individu moet zijn eigenbelang nastreven,
dan is de welvaart van de samenleving het grootst.

Latere nuancering door inzichten uit de speltheorie (gevangenendilemma).

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

De onzichtbare hand
De marktwerking (marktmechanisme) stemt vraag en aanbod op elkaar af. Bij teveel aanbod zullen de prijzen dalen, waardoor vraag toeneemt, en vraag en aanbod weer in
evenwicht (marktevenwicht) komen.

De markt kan dit zelf, de overheid moet zich er niet mee bemoeien (liberale opvatting). Hierdoor wordt de potentiële productie zo hoog mogelijk.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

De onzichtbare hand










kwantiteit & kwaliteit van de productiefactoren

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

H2 De aanbodkant
Het bbp groeit als de potentiele productie groeit

Potentiële productie / Productiecapaciteit
de maximale productie die met een normale inzet van beschikbare productiefactoren en de stand van de techniek bereikt kan worden.
Bij macro-economische vraagstukken gaat het bij het begrip productiecapaciteit/potentiële productie om de maximale productie van het hele land. Dus van alle bedrijven en de overheid samen.


Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

stand van de technologie genoemd, maar wordt beinvloed door veel meer factoren.

  • eco kap verbeteren, door robots, lopende band
  • mens kap beter onderwijs zorgt daarom voor een hoger potentieel bbp
  • nat kap geografische ligging, goede infrastructuur
  • maatschap fact pol stabiliteit
Productiefactoren (kwantiteit & kwaliteit)
⇨ rente / beschikbare vermogen
     winstgevendheid
     producentenvertrouwen
     technologische ontwikkelingen
⇨ beroepsbevolking (migratie)
     participatiegraad (kinderopvang)
     scholing (leerplicht)
     vergrijzing (pensioenleeftijd)
⇨ ontginning nieuwe bronnen
     inpoldering
     irrigatie
     milieuwetgeving
⇨ belastingklimaat
    winstgevendheid
    regels en wetten
    stabiliteit


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Totale FactorProductiviteit (TFP)
Totale FactorProductiviteit (TFP) = kwaliteit van de productiefactoren en de efficiëntie waar mee ze ingezet worden. Hierdoor kan de output (BBP) sterker groeien dan de input (hoeveelheid arbeid en kapitaal) = de stand van de technologie.

Die wordt bepaald door:
  • economisch kapitaal (onderzoek en ontwikkeling, innovatie, handel en infrastructuur)
  • menselijk kapitaal (onderwijs, learning-by-doing en arbeidsspecialisatie)
  • natuurlijk kapitaal (geografie, milieu en klimaat) 
  • maatschappelijke factoren (instituties en stabiliteit)

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Potentiële groei
                                                    Potentiële groei =




                                                                                          = Invloed potentiële groei op BBP

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Productiefunctie
Het marktmechanisme ‘stuurt’ de economie en zorgt dat elke afzonderlijke markt in evenwicht komt. De overheid moet zich met dit proces zo min mogelijk bemoeien, dat verstoort alleen maar het evenwicht.

De potentiële productie kan bepaald worden met een productiefunctie    Y*= A *ƒ(K,L)    waarbij:
Y*= het potentiële BBP
A = totale factorproductiviteit (TFP)
K = hoeveelheid kapitaal
L = hoeveelheid arbeid (L van het Engelse woord Labour)

Arbeidsproductiviteit = Y*/ L                     Kapitaalproductiviteit = Y*/ K 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Opbrengsten
Op basis van de productiefunctie Y*= A *ƒ(K,L) stijgt de potentiële productie door meer kapitaal (K) of meer arbeid (L), of de totale factorproductiviteit (A) neemt toe.

Constante schaalopbrengsten
Een verdubbeling van K en L leidt tot verdubbeling Y*.

Afnemende meeropbrengsten
Als de hoeveelheid kapitaal (resp. arbeid) toeneemt, maar de hoeveelheid arbeid (resp. kapitaal) blijft gelijk, ontstaan er afnemende meeropbrengsten voor de productiefactor kapitaal (resp. arbeid).


Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Afnemende meeropbrengst (voorbeeld)
Er zijn 5 pizzakoeriers die per week 200 pizza’s bezorgen. Gewone fietsen worden vervangen door elektrische fietsen. Elke week wordt er 1 fiets vervangen:
  • de 1e elektrische fiets wordt gebruikt voor de verste bezorgingen, de productie stijgt naar 300 pizza’s (meeste productiviteitswinst);
  • de 2e elektrische fiets wordt gebruikt voor iets minder verre afstanden, iets minder grote tijdswinst, productie stijgt naar 380 pizza’s;
  • bij de overstap in de 5e week is de tijdwinst en de extra productie het kleinst. Maar per pizzakoerier wel meer pizza’s!

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Afnemende meeropbrengst (voorbeeld)
Er zijn 5 pizzakoeriers die per week 200 pizza’s bezorgen. Gewone fietsen worden vervangen door elektrische fietsen. Elke week wordt er 1 fiets vervangen:
  • de 1e elektrische fiets wordt gebruikt voor de verste bezorgingen, de productie stijgt naar 300 pizza’s (meeste productiviteitswinst);
  • de 2e elektrische fiets wordt gebruikt voor iets minder verre afstanden, iets minder grote tijdswinst, productie stijgt naar 380 pizza’s;
  • bij de overstap in de 5e week is de tijdwinst en de extra productie het kleinst. Maar per pizzakoerier wel meer pizza’s!

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Structuurbeleid
Gezien de vergrijzing is het voor Nederland moeilijk om de hoeveelheid arbeid te vergroten.

Om de structurele groei te verhogen zal Nederland zich dus vooral moeten richten op het vergroten van de hoeveelheid kapitaal en het verhogen van de totale factor productiviteit.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions